De afgelopen twee weken lazen we in de synagoge over twee piekervaringen in de Joodse traditie: de Exodus en bijbehorende doortocht door de Schelfzee en de Openbaring op de berg Sinaï – de Tien Woorden die door God worden gesproken (de parsjiot Besjalach en Jitro, Sjemot 13:17-20:22). In het wekelijkse lezen raak je vaak het tijdsbesef kwijt. Zo duurde het volgens de traditie zeven dagen vanaf de Uittocht uit Egypte tot het splijten van de Schelfzee. Wij lezen dat eventjes in een uurtje uit. En de periode vanaf de doortocht door de zee en de wetgeving op de berg Sinaï besloeg circa zes weken – er zitten immers vijftig dagen tussen Pesach en Sjawoeot. Wij lezen dit allemaal even door in twee weken. Daar begint al het verschil tussen iets écht meemaken en voorgelezen krijgen (vooral vroeger toen niet veel mensen konden lezen), of zelf lezen. Natuurlijk twijfelde men vroeger niet aan hetgeen de traditie aan de komende generaties vertelde. Onze voorouders vertelden echt geen leugens aan hun nakomelingen, schrijft de middeleeuwer Nachmanides ergens. De kloof tussen ervaring en ontvangen traditie was in hun gevoel kleiner. Of misschien werd dat alleen zo voorgesteld.
In de moderne tijd is dit allemaal wat moeilijker geworden. Misschien was het altijd al moeilijk en werden geloofszaken (bewust?) wat simplistisch voorgesteld? Hoe meer informatie er beschikbaar is, hoe meer we gaan twijfelen. Bovendien lijkt het alsof ons begrip van tijd gewoon anders is dan dat van ‘mensen van vroeger’. In de klassieke religie lijken de beste periodes altijd in een ver verleden te liggen: de eerste dagen/momenten van de schepping, het paradijs, de Exodus, Sinaï, de herbouw van de Tempel. Hoe vroeger het piekmoment hoe beter en puurder het lijkt. Ook de Griekse dichter Hesiodus keek in zijn Werken en dagen op dezelfde manier naar de geschiedenis – eerst was er een gouden generatie, toen een zilveren, daarna een bronzen, de helden, en vervolgens de ijzeren generatie – kortom de mensheid degenereert. Sommige Romeinen lijken het verleden eveneens als veel beter en moreel hoogstaander te beoordelen dan de tijd waarin zij zelf leefden. Maar misschien klopte dat in hun geval ook echt, gezien hun niet aflatende drang om vele volkeren en landen te onderwerpen en mensen op de meest wrede manieren te folteren en executeren …
Anders dan het fatalisme/cynisme van de Grieks-Romeinse cultuur, bracht de Joods-christelijke traditie de hoop weer in het bewustzijn van de mens. De orde der dingen was niet onveranderlijk en wat fout is gegaan, kan weer worden hersteld. Dat idee wordt vertaald in het begrip messianisme – op zichzelf een positief begrip. Het probleem is alleen dat men worstelt met de vraag hoe die betere wereld er dan wel uit zou moeten zien? In veel gevallen is het een restauratie van het verleden – terug naar het verleden op een bepaalde manier. Maar zijn de mens en de wereld niet mee veranderd? En kan je echt terug naar het verleden? Orthodoxe gelovigen vinden dat ingewikkelde vragen. Rest het heden, dat er een beetje bekaaid afkomt. Het verleden is altijd beter, de toekomst ook – maar hoe zit het met het hier-en-nu? Ook dat is lastig, soms. Allerlei technologische veranderingen die instrumenteel lijken, worden meestal makkelijker aanvaard dan zaken die met identiteit, de samenleving en machtsverhoudingen te maken hebben. Terwijl technologie toch ook onszelf, de samenleving en onze leefwereld diepgaand veranderd.
Je ziet dat in orthodoxe religie vaak terug in zaken als de positie van de vrouw, van mensen met afwijkende ideeën of geloofsopvattingen – eigenlijk zou je moeten zeggen: mensen met vragen waarop ze geen bevredigend antwoord krijgen – en zaken die met seksualiteit te maken hebben. We zagen dit recent weer met de ophef rond de Nashville-verklaring – waar overigens vanuit de Joodse gemeenschap weinig over werd gezegd. In mijn ogen onterecht. Het publiceren van een manifest gericht tegen één groep en ondertekend door honderden mensen, met het doel nog meer aanhangers te vergaren en de groep waartegen men ageert verder te marginaliseren dan wel te prikkelen, roept bij mij unheimische gevoelens op, verbonden met een verleden dat helaas nog niet voorbij lijkt te zijn. Zeker aangezien in andere landen mensen vanwege hun seksuele geaardheid nog steeds worden vervolgd. Natuurlijk mag je met elkaar van mening verschillen en elkaars levensstijlen afkeuren. Maar mensen die afwijken van jouw idealen en geloofsdogma’s, moet je niet kwetsen – ook niet voor het goede doel. Dat hoort bij de fatsoenlijke samenleving.
Religieuze mensen zijn vaak erg overtuigd van hun eigen gelijk/geloof en dat is prima en mooi. Zolang je geen mensen uitsluit of als inferieur wegzet. De weerbarstigheid van de realiteit, van het heden, wordt volgens mij ook door de Tora erkent. De verhalen over piekmomenten en wonderbaarlijke ervaringen worden afgewisseld met ogenschijnlijk banale passages waarin het volk even later moe, hongerig en dorstig is. Mensen blijven mensen lijkt de moraal van het verhaal – ook als ze God écht hebben gehoord en gezien in de vorm van vuurschijnsel, dan hebben ze nog steeds een lichaam met behoeftes. De dagelijkse werkelijkheid is als een soms dorre woestijn waar het zoeken is naar waterbronnen, kwartels, wat schaduw en dadelbomen met verkwikkende vruchten. En met wat geluk valt er ook wat manna. Spiritueel voedsel volgens de rabbijnen, dat een lekkere smaak kon aannemen en geen afvalproducten opleverde. Voor de rest kom je vaak je eigen Amalek tegen, de knagende stem van de twijfel (de getalswaarde van Amalek is dezelfde als van twijfel – safek – namelijk 240). Zolang je maar je doel voor ogen houdt, is het niet erg om soms wat te dwalen. Als je de weg maar weer terug vindt, met een beetje hulp van God en je goede hart …