Een oud gebruik in het rabbijnse jodendom, dat al in de Talmoed wordt genoemd (Berachot 8a), is het tweemaal doorlezen van de tekst van de parasja, aangevuld met de Aramese vertaling (Targoem). Toen de kennis van het Aramees afnam en in Europa zelfs geheel verdween, vonden sommigen dat het weinig zin had een Aramese vertaling te lezen. Dus liever een Jiddisje vertaling lezen (vooral door vrouwen) of later ook in een andere taal – althans volgens modernere geesten. Anderen bleven namelijk stug vasthouden aan het Aramees, dat een mystieke lading kreeg, mogelijk doordat ook de Zohar in het Aramees was geschreven. Een andere oplossing, die uiteindelijk populairder werd in strengere orthodoxe kringen, was het lezen van de uitleg van Rasji op de parasja als alternatief voor de Aramese Targoem. Wie immers Rasji leest over de parasja, weet precies hoe de rabbijnse traditie de tekst interpreteert.
Zo leefde men dus de gehele week met de parasja totdat men deze in real life voorgelezen hoorde in sjoel. Laten we ook niet vergeten dat oorspronkelijk iedereen die voor de Tora werd geroepen zélf het desbetreffende stuk voorlas, en niet door een ba’al-koré, een voorlezer. Dat was volgens sommigen ook de reden dat je de tekst van de parasja de hele week tot sjabbat moest doornemen. Want stél je wordt opgeroepen en je staat daar maar een beetje te stuntelen… Al eeuwenlang leest men niet meer zelf voor uit de Tora als men wordt opgeroepen, zelfs niet als je het stuk wél kan laajnen. De reden dat men niet meer individueel elk een stuk laajnde was om de ongeletterden en minder geleerden niet voor het hoofd te stoten en hen toch een manier te geven om mee te draaien in de lezing uit de Tora.
In sommige Oriëntaalse kringen (zoals bij Jemenitische Joden) gaat men gewoon door met het voorlezen uit de Tora, door een ieder die wordt opgeroepen (een alija krijgt). Maar in die kringen leert inderdaad iedereen als kind bij een leraar – een mori – de tekst van de Tora feilloos lezen en zingen. Ziehier een foto van een Jemenitische school waar ongetwijfeld ook de Tora-tekst minutieus werd ingestudeerd. En te zien aan deze foto van een Jemenitische school in Zichron Ja’akov, ging dat in het verleden wel met enige dwang gepaard – zoals ook in het Westen lijfstraffen in het onderwijs in het verleden normaal werden gevonden.
In chassidisch-mystieke kringen wordt er daarom soms een link gelegd tussen de tekst van de parasja die deze hele week centraal stond. Zo zei een bekende chassisdische rebbe – rabbi Schneur Zalman uit Liadi – eens tegen zijn leerlingen en toehoorders, dat men “met/ bij de tijd moet leven”. Zij begrepen dit niet totdat dit als volgt werd uitgelegd:
“One must live with the times’ means that every day one should ‘live with’ and experience in one’s own life the Torah portion of the week and the specific section of the week’s portion which is connected to that day.” Bron: Chabad. Enfin, u kunt het korte artikel hierover op de site van Chabad lezen.
In de parasja van deze week, Sjelach Lecha (Bemidbar 13:1–15:41) lezen we het bekende verhaal van de missie van de twaalf verspieders/verkenners (let op het verschil in lading van beide woorden). Een verhaal dat draait om spreken en taal – een centraal element in de Tora, van de schepping door Gods spreken, tot de Tien Woorden van de Openbaring, en het belang van het lezen en leren van de Tora-teksten. Het verhaal draait om positieve taal die verbindt en negatieve taal die verdeeldheid zaait. Vandaar dat Mosje, Kalev en Jehosjoe’a de helden zijn – zij geloven met rotsvast vertrouwen in Gods beloftes en macht. Zoals Hij dat al eerder bij de Exodus en in de woestijn meerdere keren heeft getoond. Tot zover geen probleem – maar wat is de boodschap voor de lezers in later tijden, gaat het misschien niet ook om de grenzen van kritiek en meningsuiting? Worden de woorden van de negatieve verspieders niet te absoluut verworpen en als zondig en negatief voorgesteld? En zijn de mensen met de mooie woorden soms niet ook gevaarlijk omdat ze in een ideële wereld leven?
Toevallig (of niet) speelt deze week net in Israël de discussie rond een controversiële ethische code die op de Israëlische universiteiten moet worden ingevoerd, en waartegen deze zich verzetten. Volgens deze code moet het universitaire docenten verboden worden over hun politieke meningen te spreken zonder dat er een academische noodzaak voor is. Een heikele zaak, want de code kan ook worden gebruikt om Israëlische academici de mond te snoeren vanwege hun (vermeende) impopulaire (linkse?) meningen. Anderzijds moet een academische cursus geen massieve indoctrinatie zijn in één of ander politiek gedachtegoed wanneer dit helemaal niets met de lesstof te maken heeft. Maar mag een docent ook niet terloops reflecteren op iets wat hem of haar zeer hoog zit vanuit ethisch of moreel opzicht? Is dat soms niet óók een ondankbare taak van academici, en waar ligt de grens? Lastige materie – lees er hier twee artikelen over: één in de Yediot op Ynet en één in JTA.
Laten we om te beginnen – zoals de parasja dat zegt – “niet je ogen en je hart klakkeloos achterna lopen” (Bemidbar 15:39), maar vooral altijd eerst goed zelf nadenken.
Sjabbat sjalom!