Nu de kruitdampen rond Poeriem zijn opgetrokken, is het tijd om de schade op te nemen. Ongetwijfeld weer een grote hoeveelheid fout snoep: toffees, gekonfijt nepfruit, wafels, koekjes en overig snoep met een hoog kleurstofgehalte. Sommig snoep blijkt bovendien van allochtone herkomst: Israël, Canada of de VS. Op het aanrecht zie ik uit mijn ooghoek al enkele ‘ontaarde’ theesoorten staan, die normaliter ons huis natuurlijk niet binnenkomen. Ik heb het dan over Sterremunt- en Kaneelthee. Mijn theorie is, dat het geven van al die gezellige troep eigenlijk een verkapte Pesach-schoonmaak is. Je dumpt gewoon allerlei troep bij de ander, net een maand voor Pesach. Maar pas op, die ander is natuurlijk ook niet op zijn achterhoofd gevallen – die schuift die troep gewoon weer door naar zijn kennissen. En die weer naar anderen, totdat je zomaar je eigen troep terug krijgt. De Poeriem-boomerang noem ik dat... Ik schrijf deze column overigens met handschoenen aan, nu ik net gelezen heb dat er meer bacteriën op een toetsenbord huizen, dan op een WC-bril. Eerder had ik ook al gelezen dat er meer bacteriën op een keukenaanrecht gevonden worden, dan op een WC-bril . We overwegen dan ook serieus om op het toilet te gaan koken, omdat dat de schoonste plek van het huis blijkt te zijn.
Las overigens gisteren in de krant dat de coalitieonderhandelingen over de bezuinigingen – u wet wel die kredietcrisis – vastlopen. Raar, want enkele dagen eerder las ik dat Trichet nu juist had gezegd dat de eerste tekenen van herstel er al zijn. Dat hadden ook andere economen al eerder gezegd. Het hele verhaal zou in 2010 al weer voorbij zijn. Waar gaat het dan allemaal over, die bezuinigingen? Ik begrijp er weinig meer van. Ik hoor u al denken: die Mock begrijpt er niets van. Klopt, heb maar één jaar economie gehad in 4-VWO. En ik was niet ontroostbaar toen ik besloot – uiteraard in overleg met mijn ouders, zo gaat dat op een Joodse school – om dat vak te laten vallen. We kregen les van een enigszins excentrieke leraar waarvan mij vooral is bijgebleven dat hij ‘uit principe geen telefoon had’. Hij was in dringende gevallen wel bereikbaar, maar dan moest je geloof ik naar school bellen, die weer belde naar zijn familie, die dan weer een bericht aan hem doorgaf. Enfin, echt de sfeer van het clandestiene werk, voedselbonnen en Radio Oranje. Ons economieboek heette: “Wat is er aan de hand in economisch Nederland”, een saai boek dat met een vrolijk rijmende titel werd ‘opgeleukt’. In die tijd dacht men dat alles wat rijmde, leuk is en beter geïnternaliseerd wordt. De tijden van “Fout gestaan? In de kraan”, “Eerst betalen, dan auto halen”, en zo. “Je krijgt spijt als je te hard rijdt” is hier natuurlijk een slap aftreksel van.
Terug naar de economie. Wat ik me wel nog herinner van de lessen economie, is dat er een zevenjarige cyclus bestaat. Die kende ik natuurlijk al van het Cheider, waar ik de verhalen van Josef en Farao in het jiddisj had geleerd. Want Farao sprak, hoewel hij een goj was, wèl Jiddisj. Toch is het de vraag of de Tora bedoelt dat het persé economische cycli zijn van telkens 7 jaar. In de Tora is de hele landbouw – de belangrijkste economische sector – inderdaad een 7-jarige cyclus, maar dat is een cyclus die naar de 7 scheppingsdagen is gemodelleerd. Net zoals de wereld in 6 dagen is geschapen en God de 7e dag rustte, zo moet de mens de wekelijkse Sjabbat in acht nemen, maar ook een jaarlijkse. Door 6 jaar lang te ploegen, te zaaien en te oogsten en elk 7e jaar – Sjemita – te rusten van elke vorm van landbouwarbeid en alle schulden te laten vervallen. Maar, waar leef je dan van in het 7e jaar? Geen nood zegt God, ik geef jullie elk 6e jaar voor 3 jaar oogst: voor het 6e, het 7e en het 8e jaar. Want het 8e jaar heb je nog weinig of geen opbrengst, omdat je alles eerst nog moet inzaaien (Wajikra / Lev. 21:22). In praktijk blijkt het allemaal minder rooskleurig te zijn. Vaak werd dit landbouwsysteem van een 7e rustjaar en kwijtschelding van alle schulden, niet in acht genomen. Wel interessant is, dat volgens de rabbijnen, in elk 3e en 6e jaar van een cyclus armentienden geheven werden van de oogst. Mogelijk betekende dit, dat juist die jaren mager waren. Of waren die jaren juist beter, met een hogere opbrengst, vandaar dat je aan de armen gaf zodat ze een surplus konden aanleggen? In de rabbijnse bronnen lezen we verder nog dat er juist in het 4e jaar, het 7e jaar en aan het eind van het 7e jaar pestepidemieën uitbraken, waarschijnlijk door de ondervoeding en slechte weerstand. Dat zou betekenen dat elk 3e jaar van de cyclus inderdaad een mager jaar was, zodat men in het 4e jaar ondervoed was en dat elk 7e jaar ook – ondanks de Goddelijke belofte – een mager jaar was. Maar misschien komt dat allemaal omdat men zich niet strikt genoeg aan de wetten hield – het klassieke antwoord.
Sommige wetenschappers wezen erop dat bij Josephus blijkt, dat veel opstanden tegen de Romeinen uitbraken rond een Sjemita-jaar, vaak na afloop van zo’n jaar. Weinig eten, ondervoeding en de wrede Romeinse overheersing waren toen ook al een explosieve cocktail.