De afgelopen weken heb ik mijn columns vaak uit thema's en narratieven van het boek Dewariem geput. Een interessant boek van de Tora om te lezen, zeker wanneer men het vergelijkt met de eerdere vier. In de vrome kringen overigens waar ik als jonge volwassene in verkeerde, mocht je natuurlijk niet zeggen dat je een bepaalde passage 'interessant' of 'boeiend' vond. Want of je iets 'leuk' vindt of niet, is niet relevant in relatie tot de Goddelijke Tora.
Het heeft me wel geleerd om door te lezen in een willekeurig boek, ook als me dat niet meteen imponeert … Onlangs sprak ik met een christelijke kennis over Dewariem, Joden en christenen lezen immers allebei de Tora. Maar duidelijk niet op dezelfde wijze, dat was mij al lang bekend. Toch was ik enigszins verbaasd toen hij aangaf dat christenen niet zo veel kunnen met het boek Dewariem. Men zal het zelden in een preek gebruiken. Te weinig verhalen, te veel wetten? Misschien had ik door moeten vragen. De verhalen in Berésjiet en Sjemot en ook in Bamidbar, daar kan men wel weer wat mee. En uit Wajikra is het al helemaal moeilijk inspiratie te putten, zei hij verder.
Juist de hervertelling van Mosjé van de verhalen uit de eerdere veertig woestijnjaren en de accenten die hij legt, lijken mij juist weer wel boeiend. En ook waar in Dewariem juist helemaal geen nadruk op ligt – die verhalen uit de eerste twee boeken: de Schepping, de zonde van het eten van de Boom van de Kennis, de zondvloed, om maar een paar voorbeelden te noemen. Het is ook geen simpele herhaling van de wetten uit de eerder vier boeken – Tempelwetten worden niet of nauwelijks herhaald en vaak worden wetten aangevuld of net iets anders beschreven. Op een bepaalde manier kan je het boek dan ook los van de eerdere vier lezen. Enfin, lees het zelf en oordeel, zou ik zeggen …
Natuurlijk helpt het Joodse leesrooster ook mee om de tekst een diepere/tijdloze dimensie te geven. Want zoals ik al eens eerder in een column schreef, leest men de parasja van Nitzawiem (29:9-30:20) vaak nét voor Rosj Hasjana. De openingswoorden van Nitzawiem krijgen door deze gelijktijdigheid een heel andere dimensie: “Jullie staan allemaal vandaag voor het aangezicht van de Eeuwige jullie God; jullie aanvoerders, stamhoofden, oudsten en uw opzieners – alle mannen van Israël. Jullie kinderen, vrouwen en de vreemdeling in je legerplaats / woonplaats – van houthakkers tot waterputters” (Dewariem 9-10, een wat vrije vertaling). Het staan voor de Eeuwige krijgt in deze tijd van het kalenderjaar de context van de Hoge Feestdagen en hun thematiek.
“Vandaag” (hajom) is bovendien een terugkerend thema in de liturgie van Rosj Hasjana, denk bijvoorbeeld aan 'Hajom Harat Olam' – 'Vandaag is de wereld geboren' dat we zeggen/zingen na het sjofar blazen, of het ‘Hajom Te'amtsenoe’ ('Geef ons kracht vandaag …' na het uitspreken van de Priesterzegen). En staat degene die beoordeelt wordt niet altijd voor een zittende rechter, en wordt op Rosj Hasjana niet iedereen tot oordeel opgeroepen?
Wanneer we bovenstaande Toratekst lezen dan kunnen we die best inclusief uitleggen – iedereen hoort bij Israël: arm of rijk, machtige of gewone man, man of vrouw, kind of volwassene, ingezetene (native) of nieuwkomer (vreemdeling, houthakker en waterschepper …). Voor God is iedereen gelijk. Toch suggereert de volgorde wel een verschil in sociale status – het lijkt er toch echt op dat de eerstgenoemde meer status hebben dan de laatstgenoemden. Mannen toch net iets belangrijker zijn dan vrouwen en kinderen. De manier waarop een reeks items wordt beschreven roept bewust of onbewust een bepaalde context en waardering op. Informatie is niet altijd neutraal – of beter: wij geven er een bepaalde context aan. We willen graag ordenen, in hokjes plaatsen, etiketjes opplakken, binnen en buiten markeren. Ook iets wat we misschien in dit nieuwe jaar achter ons moeten laten?
Wie naar het Hebreeuws kijkt, ziet dat er eigenlijk niet exact over 'staan' (Jullie staan …) wordt gesproken – dit is doorgaans het werkwoord omed (ajin mem dalet) – maar een ander werkwoord: nitsawiem (stam: joed tsaddie beth). Dit betekent meer: op je plaats staan, een plaats innemen, je opstellen/opgesteld worden – niet zo maar staan, maar ook met een bepaalde standvastigheid en paraatheid. Mosjé doet hen op hun plaatsen staan, maar ze kiezen misschien ook hun plaats – volgens één verklaring neemt Israël zijn plaats in rond de Heilige Ark in het midden, de Aron. Iedereen wordt geroepen om zijn plaats in te nemen bij de vernieuwing van het Verbond. We komen het werkwoord nitsaw dan ook tegen bij de Openbaring bij de Sinaï – "… en zij stelden zich op onder aan de berg" (Sjemot 19:17). Ook hier is er overigens een link met Rosj Hasjana, omdat op deze dag Gods koningschap over de Schepping opnieuw wordt bevestigd door de mens.
Maar er is een groot verschil tussen dit 'opstellen' voor het tweede Verbond vlak voor de Intocht, en het Sinaï-Verbond. Veertig jaar eerder was Mosjé de bemiddelaar tussen God en Jisraeel. Na het horen van de eerste twee geboden besloot het volk dat de Goddelijke Stem te intens voor hen was. Mosjé moest vanaf nu alles wat God communiceert aan hen vertellen. Nu – veertig jaar later – staat het volk zélf voor de Eeuwige, zonder tussenkomst van Mosjé en in direct contact zelf. Dit was volgens de Chatam Sofer (achttiende, negentiende eeuw) omdat de leerling bij het leven van de leraar nog niet volledig zijn eigen deel in de Tora internaliseert. Pas als de leraar verdwijnt, kan de leerling écht stralen. Bovendien zeggen de rabbijnen elders dat pas na veertig jaar de leraar zijn leraar echt doorgrond en zich zijn kennis eigen maakt.
Deze onbemiddelde directheid geldt natuurlijk ook voor de Hoge Feestdagen – we moeten het zelf doen, zonder bemiddeling van anderen. Hoewel we anderen en wijzen altijd om advies kunnen vragen …
Sjana tova oemetoeka – Een goed en zoet Nieuwjaar!