De afgelopen week stond Joods Nederland vooral in het teken van het bezoek van de Israëlische premier Peres. Hij bezocht de Portugese Synagoge en als eerste president ook het Anne Frank Huis. In Israël was men ondertussen nauwelijks bezig met dit bezoek, maar veel meer met de toestand van een zeer goede vriend van Peres, rabbijn Ovadia Josef. Afgelopen maandag overleed de rabbijn. Peres roemde de rabbijn die ondanks zijn fenomenale kennis toch een volkse man met recht-door-zee mentaliteit was gebleven. Hij noemde Josef ook nog ‘mijn leraar en leermeester, mijn zielsvriend’ (morie werebie, jedied nafsjie). Hier vindt u een fragment in het Hebreeuws van de eulogie op rabbijn Josef door Peres.
Maar liefst 850.000 mensen gingen naar de begrafenis van de 93-jarige rabbijn die als de meest invloedrijke rabbijn in het Oriëntaalse jodendom wordt gezien (vooral door zijn eigen aanhangers en de Sjas-beweging). Met zijn overlijden brandt op de achtergrond al meteen een strijd los over de vraag wie zijn opvolger zal zijn. Volgens velen is er geen opvolger aan te wijzen voor deze unieke geleerde, zo één die slechts eens in de zoveel eeuwen opstaat.
Eén en ander gaat gepaard met een heiligenverering waar ik zelf een beetje ongemakkelijk van wordt. Wat betekent het dat 850.000 mensen naar zo’n begrafenis gaan? Wat betekent het dat mensen hem zien als hun vader die hen is ontvallen (‘we zijn als wezen’), onbedaarlijk huilen, hun kleren inscheuren alsof het om een eigen familielid gaat dat hen ontvallen is en nu in de sjiwwe-week in groten getale naar de enorme tent voor het woonhuis van de rabbijn komen? Dat de rabbijn een haast encyclopedische kennis had en een fotografisch geheugen staat niet ter discussie. Ook heeft hij de Ethiopische Joden als behorende tot het Joodse volk bestempeld in een bekende responsa. Het is mede deze halachische uitspraak geweest die de Ethiopische Joden naar Israël bracht. Ook de Karaïeten kwamen er bij Josef genadig af – volgens sommigen vooral de Karaïeten uit Egypte - waarmee volgens de rabbijn getrouwd mocht worden. Aan het kosjer verklaren van de Karaïeten kleeft nog een apart verhaal, een maseh. Er zou een traditie bestaan dat wie de Karaïeten weer toelaat tot het jodendom, zijn jaar niet afmaakt maar sterft. Zo zou het een rabbijn zijn vergaan in de 16e eeuw die de Karaïeten wilde kasjeren. Rabbijn Ovadia Josef heeft het, gezien de hoge leeftijd die hij bereikte, weinig gedeerd … Rabbijn Josef heeft ook veel gedaan voor het oplossen van het zogenaamde agoena-vraagstuk – een vrouw die vastzit in haar huwelijk en om uiteenlopende redenen geen scheidingsakte kan krijgen (de man is spoorloos, of het is onduidelijk of hij omgekomen is als soldaat in oorlogstijd), iets dat helaas veelvuldig voorkwam na de Jom Kippoeroorlog. Zijn enorme hoeveelheid responsa en andere geschriften die hij produceerde, zullen nog lange tijd een veelbestudeerde schat zijn voor halachisten.
Toch is het niet allemaal goud wat er blinkt. De oprichting van de Oriëntaalse politieke partij Sjas politiseerde ook rabbijn Josef, die in zijn latere jaren minder verdraagzaam was, minder positief stond tegenover de Staat Israël, en minder coulant was in zijn halachische uitspraken. Bovendien probeerde hij zijn mening en visie op te dringen aan alle Oriëntaalse Joden, die soms echter weinig boodschap hadden aan deze Irakese rabbijn. Zij willen graag hun eigen gewoonten behouden en hun eigen rabbijnen volgen. Vooral de Jemenieten – doorgaans een wat eigenwijs volkje (hou ik van …) – trokken zich door de jaren heen weinig aan van de halachische uitspraken van rabbijn Josef. Ook bekend is de spanning die er soms was tussen de Tunesische en Marokkaanse rabbijnen in Israël en rabbijn Josef. Waar rabbijn Josef eigenlijk wil dat elke Oriëntaalse Jood zich in Israël alleen aan de uitspraken van de Sjoelchan Aroech van Karo (16e eeuw) houdt, vinden de Noord-Afrikaanse rabbijnen dat er plaats moet zijn voor de lokale Noord-Afrikaanse gebruiken, ook na de alija naar Israël. Ook op de Kabbala en haar gebruiken lijkt rabbijn Josef niet zo dol te zijn geweest, terwijl sommige Oriëntaalse Joden – ook Irakezen soms – dit nu juist wel weer belangrijk vonden. En met de Litouwse orthodoxie raakte hij gebrouilleerd nadat hij met Sjas een eigen politieke weg insloeg, en zich losmaakte van zijn Asjkenazische patroon, rabbijn Sjach.
Tot slot blijf ik hevig geboeid door de vraagbaken in de orthodoxe internet-wereld. Ook op de reli-pagina van de Yediot vind je die, en wel die van de Tzohar-rabbijnen. Gematigde rabbijnen die een brug willen slaan naar de seculieren. Toch begrijp ik niet altijd waarom sommige vragen in de publieke ruimte anoniem worden gesteld, en waarom rabbijnen er nog op ingaan ook. Zo is daar de opmerkelijke vraag of een getrouwde man seks mag hebben met een ongehuwde vrouw, als zijn eigen vrouw dat goed vindt – gewoon om hun huwelijk een beetje op te peppen … De vraagstelster Liat benadrukt dat het echt alleen om seks gaat en er verder geen gevoelens bij komen kijken. Hoewel de ongehuwde dame in kwestie wel ooit een relatie met haar man had gehad. Waarschijnlijk voer voor psychologen of seksuologen, maar rabbijnen? En al zeker niet iets om anoniem via internet te beantwoorden, lijkt mij. Het zal u niet verbazen dat de rabbijn het verbiedt, en een moralistisch praatje houdt over gezin, seks, en huwelijk. Oi, wie vraagt nu zoiets aan een rabbijn?
Sjabbat sjalom!