Na de fysieke bevrijding uit Egypte volgt de geestelijke bevrijding door het geven van de Tora en opdrachten (mitswot). Misschien wat moeilijk voor te stellen om bevrijding te koppelen aan opdrachten. Toch zien de rabbijnen dit wel zo: "En ook is er gezegd (in de Tora): '… En de (twee Stenen) Tafelen waren een Goddelijk werkstuk en het schrift een Goddelijk schrift, ingegrift op de Tafelen' (Sjemot 32:16). Lees niet 'ingegrift' (charoet), maar 'vrijheid' (chéroet). Want enkel hij is vrij, die zich intensief met de beoefening van de Tora bezighoudt …" (Avot 6:2).
Misschien is het enigszins te vergelijken met het begrip 'positieve vrijheid' zoals dat door sommige filosofen wordt gebruikt voor een vrijheid die door een bepaalde structuur richting krijgt. Toch bedoelde men ook gewoon létterlijk vrij, omdat de wetgeving van de Tora streeft naar het beperken van de macht van het ene individu over het andere. Alleen aan God moet men dienstbaar zijn en hem alleen dienen – voor dit woord ‘dienen’ wordt in het Hebreeuws de stam ajin-beth-dalet gebruikt, dezelfde als voor slavernij.
Toch wordt de Openbaring enerzijds als een alles overweldigende gebeurtenis beschreven. De Bné Jisraeel smeken God bijna om de Openbaring verder via Mosjé te laten verlopen – men is bang anders het leven te laten. Anderzijds wordt benadrukt dat de Tora een wet is voor de mens. En dat daar bij de Openbaring ook rekening mee is gehouden. Zo kregen de Israëlieten bijna een week om zich voor te bereiden op de gebeurtenis. Ook hield God rekening met hun capaciteiten bij het gebruik van Zijn stem. De Midrasj op Sjemot 19:19 zegt dat de stem van God klonk "in overeenstemming met de individuele (geestelijke) kracht van ieder van hen. Aan de ouderen, volgens hun kracht, en aan de jongeren, overeenkomstig hun kracht; aan de kinderen, aan de zuigelingen en aan de vrouwen, overeenkomstig hun kracht. En zelfs aan Mosjé overeenkomstig zijn capaciteit, zoals gezegd wordt: ‘…Mosjé sprak, en God antwoordde hem met een Stem’.” (Sjemot 19:19). Er staat “een Stem” en niet 'Zijn Stem". Dat was dan ook de reden dat de Bné Jisraeel het horen van de stem van God toch overleefden.
Maar ook de inhoud van de Tora is afgestemd op de mens. Bovendien konden de Bné Jisraeel al voor de Openbaring op de Sinai 'oefenen' en wennen aan de Tora. Volgens de rabbijnse traditie op Sjemot 15:25 kregen de Israëlieten voorafgaand aan het geven van de Tora al enkele wetten: rechtsinstellingen (misjpatiem) met een dominante intermenselijke component – zoals schaderecht– de sjabbat en de wetgeving omtrent de Rode Koe (zie Bemidbar 19).
Volgens sommigen wordt overigens met 'rechtsintellingen' specifiek het gebod om de ouders te eren bedoeld. Zo konden de Bné Jisraeel alvast wennen aan het karakter van de geboden/verboden van de Tora – de drie genoemde mitswot vertegenwoordigen namelijk drie soorten geboden (en verboden): 1) zaken met een rationeel karakter waar we ook zonder wetgeving door God op zouden komen om deze wetten te ontwikkelen 2) zaken met een rationeel en ook bovennatuurlijk aspect: de sjabbat. Deze rustdag is immers zowel een verwijzing naar de bevrijding uit Egyptische slavernij als een verwijzing naar de Schepping – een mysterie dat door de mens maar beperkt kan worden doorgrond. 3) Tot slot de geheel irrationele wetten die wel een reden hebben, maar een die slechts aan God bekend is: de Rode Koe. Zonder Openbaring zouden we er ook niet op zijn gekomen om dit soort wetten op te stellen. Denk ook aan het verbod om een kledingstuk te dragen van wol én linnen, of het verbod op het mengen van vlees en melk in voedsel.
Deze categorie wetten vormt relatief echter een klein gedeelte van de geboden – het merendeel sluit goed aan bij de normale menselijke conditie. Het is voldoende om een mens (mensj) te zijn. Of zoals een uitspraak luidt: een mens – en geen dier, een mens en geen engel …
Sjabbat sjalom!