Op een of andere manier leef ik op gespannen voet met de tijd. Op tijd komen wil maar niet lukken. Laatst bracht ik nog iemand tot wanhoop, toen ik eerst belde om te zeggen dat ik iets eerder zou komen dan we hadden afgesproken, om vervolgens toch weer te laat te komen. Maar ja, ik was wel minder laat dan als ik op de afgesproken tijd was gekomen. Enkele dagen geleden was het ook weer zo’n dag dat alles samenspant om mij te laat op de plaats van mijn bestemming te krijgen. Mails die binnenlopen, telefoongesprekken en gezinsleden die smeken om aandacht, plus mijn eigen chaotische manier van vertrekken – nog even de krant lezen, dit boek bekijken, dat tijdschrift doorbladeren, et cetera. Voor het laatste stukje van mijn reis tot aan de universiteit besloot ik daarom een taxi te nemen. Ik parkeerde mijn auto in het stukje van het centrum waarvoor ik een parkeervergunning heb en pakte een taxi naar een ander gedeelte van het centrum – hemelsbreed nog geen kilometer verder schat ik – waar mijn vergunning niet geldig is en er dus 4.80 euro per uur betaald moet worden. Middeleeuwse toestanden, al die extra belastingen die je betaalt boven het al hoge belastingtarief in Nederland. Ik vraag me af wanneer de tol op zout weer terug komt.
Terwijl ik plaatsneem in de taxi, valt mijn oog op het pasje van de chauffeur. Een exotische naam, zie ik. Toch eens vragen waar die vandaan komt, die naam. Bovendien is dit natuurlijk een uitgelezen kans om de dialoog aan te gaan met iemand uit een andere cultuur. Als Jood heb je nog een grotere plicht om in gesprek te gaan met anderen, begrijp ik uit een merkwaardige, recent gehouden toespraak van minister Van der Laan. Joden en moslims moeten meer met elkaar in gesprek gaan, want anders loopt het hier mis – zo luidt zijn boodschap. Nu ben ik altijd bereid met mensen te praten, maar ik vind het ook fijn als je als Jood weet dat de overheid je bescherming onvoorwaardelijk garandeert. Wat andere Joden elders op de wereld ook zouden uitvreten: de AIDS verspreiden, bloed van gedode niet-Joodse kinderen in de matzes stoppen (goed voor mensen met bloedarmoede), de kredietcrisis expres veroorzaken om de wereldheerschappij te krijgen, de hostie schenden, of de bronnen met pest vergiftigen. Het generaliseren van groepen en een individu uit zo’n groep iets aanrekenen, wat een ander lid van de groep elders op aarde in heden of verleden heeft gedaan (of onterecht van beschuldigd wordt), lijkt mij de kern van antisemitisch en racistisch gedachtegoed.
‘Het is een Perzische naam’, zegt de man nu in goed Nederlands. Een extatische sfeer ontwaakt in mij: iemand uit Iran. Als dat niet de dialoog bij uitstek is... In mijn geestesoog zie ik mezelf naast de taxichauffeur staan, op een groot podium. Enkele begeerlijke dames reiken ons de Nobelprijs voor de vrede uit en hangen een olijfkrans om onze halzen. ‘Ah, Iran’, zeg ik. ‘Ik ben Joods’, open ik gelijk de dialoog met grof geschut. Ik voeg er nog een zin aan toe met teasers als ‘Midden-Oosten’, ‘gespannen situatie’ en ‘oorlog’. Tot mijn teleurstelling gebeurt er helemaal niets. ‘Wij hebben helemaal niets tegen Joden. Ging altijd goed al die verschillende culturen’, zegt de man, om er aan toe te voegen dat ze in Iran niet slim bezig zijn en dat het een prima toeristisch land had kunnen zijn. De chauffeur blijkt een uit Iran gevluchte Koerd te zijn. Want ook in Iran blijken Koerden gediscrimineerd te worden. ‘De revolutie was goed, maar het bracht een andere dictatuur’, zegt hij nu. Ondertussen aangekomen op de plaats van bestemming, betaal ik de man, pak mijn spullen uit de auto en gooi het portier dicht. Terwijl ik het bedompte universiteitsgebouw instap, echoën deze laatste woorden nog in mijn hoofd door.
Gaat dat niet altijd zo met revoluties? In het begin lijkt het allemaal zo goed, maar enige tijd later ontdek je dat het oude regime heeft plaatsgemaakt voor een nieuwe, vaak nog ergere dictatuur met een fascistische, gewelddadige signatuur. Omdat men vanuit de (soms vermeende) misstanden van ‘hoe het was’ rechtstreeks wil overspringen naar de glorieuze toekomst en het heden ondertussen maar even vergeet.
Maar ja, wat doe je dan? Alles bij het oude laten? Dat was precies hoe het vroeger vaak ging. Religieuze instituties vonden (of vinden ?) vaak dat de gegeven politieke en maatschappelijke verhoudingen zo moesten blijven, omdat ze door God gewild waren. Dat betekende in praktijk dat de geestelijken en de adel het grotendeels voor het zeggen hadden en dat je als gewone man maar moest zien hoe je overleefde. Was je arm of ziek, dan was dat Gods wil. Of natuurlijk een beproeving om te testen hoe rechtschapen je bent. Ik herinner me nog een discussie met een klasgenoot op de lagere school. Als goede Joodse jongen was ik als tienjarige natuurlijk een sociaal-democraat. Mijn klasgenoot echter – de zoon van een rabbijn – zei dat ‘wat de PVDA wil tegen de Tora was’. ‘Waarom dan?’, vroeg ik. ‘Omdat ze willen dat iedereen gelijk is. En als iedereen gelijk is, zijn er ook geen armen meer. En dan kun je dus ook geen tsedaka meer geven. En dat is een mitswe’. Tja.
De boodschap van Tenach is dat het geschapen bestaan niet ideaal is. De weg naar het paradijs is voor de mens verborgen gehouden – beschermd door Cherubijnen en een rondwentelend zwaard, volgens Bereesjiet – maar niet geheel afgesloten. De Tora moet de weg naar het verloren paradijs weer terugwijzen. Niet voor niets stonden er Cherubijnen op het deksel van de Heilige Ark waarin de Stenen Tafelen lagen en de wetsrol. De weg terug bestaat, is de boodschap – maar is wel een middenweg. Die niet rigoreus breekt met het verleden en heden, maar de toekomst met voorzichtige stappen tegemoet gaat. Vandaar dat rondzwerven 40 jaar lang in een woestijn met alle ‘ups en downs’, wonderen en misstappen. Al levende leert men.