De eerste week vind ik de warmte in Israël wel lekker – beter dan de 20 graden thuis, waar ik op Internet gniffelend over lees. Maar na zo een anderhalve week begint die hitte toch wat vervelend te worden. Je krijgt er hoofdpijn van; al dat gezweet en geplak is nu wel leuk geweest. En het heeft een negatieve invloed op je nachtrust – te warm in de slaapkamer zónder airco, maar te koud mét – en je humeur. Je krijgt wat minder geduld, wordt wat slordiger, geïrriteerder. Kortom je begint een beetje op een Israëli te lijken. Want ook die klagen over het weer – te warm, te vochtig, benauwd etc. Je zou denken dat ze er wel aan gewend zijn, maar dat is niet zo. Misschien is men paradoxaal genoeg juist minder gewend aan de hitte als vroeger, juist door de opmars van de airco.
Waar in de jaren '70 van de vorige eeuw een airco alleen op het vliegveld, bij de bank, in de duurdere hotels en overheidsgebouwen stond te blazen, is nu elke vierkante meter in Israël met een airco uitgerust. Geen kamer of vertrek wordt overgeslagen. Toen ik iemand op de eerste dag van onze aankomst vroeg hoe het weer die dag was geweest, antwoordde die tot mijn verrassing dat hij het niet wist. De man – een wetenschapper – heeft een kantoorbaan en zit de hele dag in een kantoor met airco en komt overdag niet buiten. Pas tegen de avond, wanneer hij naar huis gaat, komt hij even buiten, om meteen in zijn gekoelde auto naar zijn gekoelde huis te rijden. Ontstaat hier een nieuwe tweedeling: tussen degenen met de goedbetaalde kantoorbanen die de gehele dag in aangenaam (hoewel?) gekoelde vertrekken werken, en degenen die meer op straat, in de buitenlucht, bezig zijn en daarom de meeste last hebben van het weer?
Ik heb dus altijd een pet bij me en een zonnebril. Maar juist als we een paar dagen in Tsefat zijn, breekt er een oor van mijn zonnebril af. Tja, wat nu? Ik besluit naar een brillenwinkel te gaan die van een bekende keten is. “Ja, afgebroken, inderdaad, en nee, geen reserveonderdelen, dat doen we bijna niet meer. Zeker niet voor dat soort modellen”, zegt de man een beetje vies kijkend. Maar wat moet ik nu doen? “Ga maar naar juwelier T. Die kan het misschien wel solderen.” Op naar juwelierszaak T. Die dit echter niet doet. Zijn buurman – ook juwelier – evenmin. “Nee, je moet naar R. gaan, die is én opticien én horloge- en sieradenmaker geweest – hij is de enige die je kan helpen!” Op naar R., die ergens in een vervallen winkelcentrum, drie verdiepingen onder het straatniveau, zijn winkel heeft. Een troosteloos gebouw, donker, met veel gesloten winkels, bouwpuin en betonnen muren en trappen. Not the place to be …
Eindelijk vinden we R. en zijn 'brillenwinkel' – een ruimte van ongeveer vijftien vierkante meter. “Een wegwerpmontuur waar je twintig sjekel voor betaald hebt”, is zijn eerste diagnose als ik het gebroken oor en de bril aan hem laat zien. Ik sputter tegen dat ik minstens tien maal zoveel voor de bril heb betaald en dat het Polaroid glazen zijn. Glas – geen plastic, zeg ik nog. Nee, zegt hij met Oost-Europees accent, njet Polaroid. Na enig gepiel met een lichtbron en mijn bril geeft hij toe dat het inderdaad Polaroid glazen zijn. Maar maken kan hij het montuur niet. Zonde van het geld ook. “Je kunt beter een nieuwe kopen. Hier, deze lijkt op wat je had”, zegt hij, terwijl hij mij een verguld montuur in de hand drukt dat dermate protserig is dat ik mijn vrouw bijna niet durf aan te kijken. Maar ik wil eigenlijk helemaal geen nieuwe bril, ik ben blij met mijn oude. Althans als-ie weer een goedzittend oor krijgt aangenaaid. Enigszins wantrouwend vraag ik R. of hij de klanten eigelijk wel bereikt daar beneden op de derde verdieping ondergronds, zonder uithangbord op straatniveau. Hij kijkt me wat verwijtend aan: “Of ik hen bereik?! Zij vinden mij! Weet jij dan niet, dat hoe meer je je verstopt des te meer men jou vindt?' Tegen zoveel logica kan ik uiteraard niet op …
Uiteindelijk ga ik de winkel uit met een bril van honderd sjekel met plastic glazen, die volgens R. ook polariserend zijn. Dat kon ik zelf controleren door naar een soort plaatje te kijken onder een lichtbron, zegt R., die me door twee verschillende brillen naar een klassieke vakantiefoto laat turen – zon, zee, licht en palmen. Inderdaad geven beide brillen niet hetzelfde plaatje, maar wat dat precies betekent … Toch een beetje trots loop ik de rest van de dag met mijn bril rond. De volgende ochtend zie ik echter dat één glas al een beetje uit het montuur hangt. Een dunne rand ruimte kiert tussen het glas en het montuur. “Kijk”, zeg ik, “ R.'s unieke ventilatiesysteem – zo krijgt het oog genoeg frisse lucht!” Met enig gewrik krijg ik het glas alsnog het gelid.
Verder is het hier gelukkig rustig. Natuurlijk is iedereen trots op de Israëlische judoka die na veel zwoegen een bronzen medaille wist te bemachtigen. Maar even serieus, wat is in vredesnaam het belang van de Olympische Spelen, en het bemachtigen van een medaille aldaar? Nee, Van Gelderen heeft het goed bekeken – die heeft er een leuke nacht van gemaakt. Flauw, dat je dan wél naar huis moet. Ik bedoel: je kunt als regime mensenrechten schenden of er foute ideologieën op na houden, en toch mag je de Spelen hosten. Maar een beetje doorzakken in de stad met een drankje (en nog wat?) is genoeg om iemand te diskwalificeren. Inderdaad, hoge morele standaarden …
Tot slot nog even naar twee opmerkelijke historische vondsten. Allereerst zijn eindelijk de missende pagina's gevonden uit de dagboeken van nazi Himmler, meldt onder andere Yediot. Nare lectuur die echter Ahrends analyse over banaliteit van het kwaad misschien weer relevant doet zijn (of juist niet?). Triviale praatjes met familie, een bezoek aan een casino en leuke lunches worden afgewisseld met bezoeken aan concentratiekampen en gearrangeerde massamoorden. Maar ook de inhoud van zijn genocidale toespraak en bijbehorende Übermensch-gevoelens, brrr – lees het artikel in The Sun.
Dan de archelogische vondst in Servië van enkele amuletten, geschreven op dunne opgevouwen plaatjes goud en zilver in een graf zoals AD meldde. De letters zouden Grieks zijn, de taal echter Aramees. Maar, het doet sterk denken aan amuletten uit Isra?l en het Midden-Oosten – sommige Joods andere niet Joods, maar soms met 'gekopieerde' Joodse inhoud uit de late Oudheid en vroege Middeleeuwen. En dan zijn er ook nog de symbolen. Interessant is dat als je naar de foto in The Guardian kijkt, naar de symbolen op het amulet rechtsonder van zilver (of lood?), dat deze erg lijken op die in Joodse middeleeuwse amuletten. Dat wordt engelenschrift genoemd – symbolen van rondjes en staafjes die op allerlei manieren met elkaar worden verbonden als een soort alfabet – zoals dit fragment uit Sefer Raziel Hamalach.