Vorige week daagde het verhaal van de twaalf verspieders (Bemidbar 13) ons uit om na te denken over hoe we moeten omgaan met mensen die ons wereldbeeld en idealen niet per se delen. In plaats van een glorieuze toekomst gedrenkt in “melk en honing” zien zij vooral een dorre woestijn met veel beren op de zandwegen. Zoveel beren zelfs dat het hele gezamenlijk gekoesterde ideaal als onverantwoordelijke hersenspinsels wordt afgeschilderd. Vervelend, zulke miesmachers, is je eerste reactie, vooral ook omdat angst besmettelijk kan zijn. Straks gelooft niemand er meer in! Dus kiest men al te vaak voor het indammen van negatieve en demoraliserende meningen. Dit gaat vaak gepaard met het delegitimeren van aanhangers van de afwijkende standpunten. Er zijn toch ook wel minder radicale manieren om de zaak bij elkaar te houden? Inzichten van politicologie, psychologie, sociologie en andere wetenschappen zouden toch hier moeten helpen …
Op de korte termijn lijken de angst en de negatieve houding van de verspieders totaal ongerechtvaardigd – God heeft al verschillende malen zijn bescherming en zorg getoond voor het volk. Of het nu ging om manna, een waterbron, de Uittocht, de oorlog met Amalek of andere gebeurtenissen. Ook wordt het land Israël makkelijk en “vlekkeloos” ingenomen – althans naar bijbelse normen; de huidige lezer van het boek Jehosjoea is misschien minder enthousiast over het geweld dat met de inname van het land gepaard ging. En ja, dat kunnen we ook over de Hunnen, Romeinen en andere volkeren zeggen als we de oude literatuur nalezen. Julius Caesars decimering van de Galliërs zouden wij een zuivering of misschien wel genocide noemen …
Zo’n vierhonderd jaar na de Uittocht wordt in Jeruzalem de Tempel van Sjlomo (Salomo) gebouwd – een ware mijlpaal van architectuur, techniek en welvaart. Het rijk van Sjlomo was een zeer glorieuze periode in de collectieve herinnering: rijkdom, vrede, een groot rijk, goede relaties met naburige volkeren, en wijsheid. Maar o ironie, een generatie later is er al weinig over van deze glorie. De zoon van Sjlomo – Rechavam (hij die het volk ruimte geeft, of die het volk groot doet zijn) weet het rijk van zijn vader niet vast te houden: tien stammen onder leiding van Jeravam scheiden zich af. Het resultaat is dat het grote rijk van Sjlomo in tweeën wordt gesplitst, in een noordelijk en een zuidelijk rijk.
De rest is geschiedenis: het noordelijke rijk weet nog ruim tweehonderd jaar stand te houden, totdat de Assyriërs er in de achtste eeuw voor de gangbare jaartelling een einde aan maken. Een groot deel van de tien stammen wordt verbannen en meegenomen naar de uithoeken van het Assyrische rijk. De Assyriërs zetten nieuwe bewoners in het land, die de plaats innemen van de weggevoerde inheemse bevolking. Met het zuidelijke rijk lijkt het nog een tijdje goed te gaan, totdat in de eerste helft van de zesde eeuw voor de jaartelling ook daar het doek valt. Dan verwoesten de Babyloniërs Sjlomo’s Tempel in Jeruzalem en nemen een deel van de bevolking mee naar Babylon.
Deze week wordt in de parasja opnieuw de orde verstoord door een groep mensen: Korach en zijn aanhangers (Bemidbar 16). Zij richten zich dit keer op Mosje en Aharon als leiders. Hen wordt verweten zelf uit te zijn op macht en privileges – Mosje als leider en profeet die pretendeert de stem van God te vertolken en Aharon als hogepriester die de baas is over de eredienst. Kliekjesvorming, nepotisme, Torentjesoverleg, achterkamerpolitiek, wantrouwen jegens de elite, grachtengordelarrogantie, kloof tussen de politiek en de burger et cetera. Nee, zegt Korach – het hele volk is heilig. Iedereen stond samen aan de voet van de Sinaï en hoorde het Goddelijke woord. Alle Menschen werden Priester! Ook met deze opstandelingen loopt het slecht af. De aarde verzwelgt Korach en zijn kliek, terwijl andere sympathisanten door een bolbliksem worden getroffen.
Maar op de langere termijn gaat het niet echt lekker met het priesterschap in Israël, lees bijvoorbeeld over de zonen van Eli de hogepriester (I Sjmoeëel 2):
“12 De zonen van Eli nu waren nietswaardige lieden; 13 zij rekenden niet met de Eeuwige, noch met het recht der priesters tegenover het volk. Telkens wanneer iemand een slachtoffer bracht, kwam, zodra men het vlees ging koken, de knecht van de priester, met een drietandige vork in zijn hand 14 en stak die in de pot of in de pan of in de ketel of in de kookpot; al wat de vork naar boven bracht, nam de priester voor zich. Zo behandelden zij alle Israëlieten, die daar te Silo kwamen (…) 22 Eli nu was zeer oud. Wanneer hij hoorde, wat zijn zonen geheel Israël al niet aandeden en dat zij sliepen bij de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst, 23 zeide hij tot hen: Waarom doet gij dergelijke dingen, dat ik het gehele volk over die wandaden van u hoor spreken?”
En ook de rabbijnen zullen later kritisch zijn over de priesters die de dienst uitmaken aan het einde van de tweede Tempel-periode.
Hadden de negatieve verspieders en Korach en diens aanhangers toch ergens een punt? En had de loop van de geschiedenis anders kunnen zijn als men het wel bruikbare deel van hun kritische visie had onderkend? Het gaat hier in mijn ogen om veel meer dan alleen politiek. “Wie is wijs? Hij die van elk mens leert …”
Sjabbat sjalom!