Met het begin van het tweede boek van de Tora – Sjemot – zitten we al diep in de Egyptische ballingschap. Wat een paar jaar de tijd uitzitten in Egypte moest zijn, werden honderden jaren. Hoeveel precies blijft onduidelijk – volgens de tekst van de Tora op één plaats 400 jaar, de ander 430 jaar, maar volgens de rabbijnse chronologie 210 jaar.
In ieder geval een langere periode die men ooit aanvankelijk dacht. Want het boek Bereesjiet eindigde nog zo optimistisch met de belofte en hoop dat men zeker spoedig zou terugkeren naar Kenaän. Uiteraard zouden de broers van Josef zijn stoffelijk overschot meenemen naar Kenaän en daar herbegraven. Maar de geschiedenis liep dus anders.
Zo anders dat het hele project van God met de aartsvaders in gevaar kwam. Of zoals sommige teksten stellen, als het verblijf nog maar iets langer had geduurd, zou de Uittocht niet meer hebben kunnen plaatsvinden. Voor de Exodus/bevrijding heb je namelijk twee partijen nodig: God en de mens. Als de mens zichzelf niet als geknecht ziet, valt er dus weinig te bevrijden … Want volgens sommige rabbijnen waren de Hebreeërs door het lange verblijf in Egypte niet van Egyptenaren te onderscheiden. Beiden waren afgodendienaars.
Of wacht, volgens een andere oude traditie waren er wel verschillen, maar die waren niet meteen zichtbaar. Die zag je alleen als je met een Hebreeër een gesprek zou aanknopen. Want het enige dat nog over was van de Hebreeuwse identiteit en dat het aangrijppunt was van het verlossingsproces draaide om drie zaken die met taal en communicatie te maken hebben. De Hebreeërs veranderden hun taal en namen niet, en gingen in gesprekken integer met elkaar om, men roddelde niet en verraadde niemand. Het punt van de kleding die niet veranderd zou zijn, lijkt pas in latere Middeleeuwse bronnen te vinden …
Volgens de mysticus Jitschak Luria is er sprake van een ballingschap van de taal, van het woord. We kunnen dit uitleggen als een disbalans (vervreemding?) tussen het denken en het doen, waarbij het woord idealiter bemiddelend optreedt in het individu en tussen mensen. We kunnen dit ook uitleggen als een vervaging en verhulling van de realiteit/werkelijkheid door middel van taal die kenmerkend is voor ballingschap. Misschien wel enigszins te vergelijken met de Newspeak van Orwell die vooral wordt gebruikt om allerlei mistanden mee te verhullen en acceptabel te maken. Want de Egyptenaren lijken ook woordmagiërs te zijn geweest – beferach (Sjemot 1:13) is te lezen als “zwaar werk dat de mens breekt” (stam: p-r-ch) of als “met zachte woorden” (befeh rach) – waarmee ze zowel Egyptenaren als Hebreeërs konden overtuigen van de onrechtvaardige politiek tegenover deze relatief nieuwe Egyptenaren die opeens als 'vreemden' werden gezien. Van gastvrijheid naar loon naar werk en je verblijf verdienen. Van een gezamenlijk bouwproject tot misleiding, uitbuiting en tot slot onmenselijke slavernij. Een glijdende schaal die honderden jaren duurde.
En toen was daar Mosjé – de man die zelf zegt dat hij niet goed kan spreken, maar toch de verlossing moet brengen en het woord uit zijn ballingschap haalt. Misschien helpt het dat de naam Mosjé wel weer naar taal verwijst – zij bevat immers het woord sjem: naam. Toch moet hij gebruik maken van de redenaarskunst van zijn broer Aaron. En van de wondertekens die hij mee krijgt van God. Maar pas op: ook een wonder is in te kapselen in een verkeerd discours. Uiteindelijk lukt het toch en weet Mosjé de Hebreeërs uit de woeste wateren van Egypte te halen, zoals hij zelf ook werd gered in een mandje in de Nijl. Maar ook hier verwijst de naam van Mosjé naar zijn eigen geschiedenis: Ik heb hem uit het water getrokken (zie ook Ps. 18:17). Zonder verdere verhulling of verwarrende mooipraterij.
Sjabbat sjalom en een goed en gezond 2022!