Het is weer Chanoeka en zoals vaak gebeurt, valt Chanoeka samen met Sinterklaas (misschien is Sintertoys een betere benaming?). In de traditionele Joodse kalender gaan twee feesten om historisch-politieke gebeurtenissen die in een duidelijke context worden geplaatst: Poerim en Chanoeka. Maar Pesach dan? – zult u zeggen. Pesach wordt als een historisch verhaal verteld, maar is toch duidelijk minder aards dan Poerim of Chanoeka. Op deze beide feesten geen spectaculaire Tien Plagen of bovennatuurlijke verschijnselen als een zee die in tweeën splijt en een pad vormt voor honderdduizenden mensen. Verder lijken Poerim en Chanoeka wel op elkaar: beiden zijn bijzondere dagen, maar je mag wel werkzaamheden verrichten – er is geen werkverbod zoals op sjabbat of andere feestdagen. Ik heb wel wat met Chanoeka – meer dan met Poerim.
Aan de andere kant zijn er ook duidelijke verschillen tussen beide feesten: Chanoeka is acht dagen, Poerim maar één. Poerim speelt zich af in de diaspora Chanoeka in erets Jisraël. Met Chanoeka loven we God met Psalmen – het Hallel – met Poerim niet. Met Poerim draait het verder om veel en lekker eten en drinken (ook alcohol!); je moet elkaar ook lekker eten of zoetigheden sturen (de misjloach manot) – met Chanoeka eet je wat traditionele lekkernijen, maar meer hoeft niet. Op Poerim is er een publieke lezing (’s avonds en ‘s ochtends) van de Estherrol, maar op Chanoeka lezen we niet uit een heilige rol of Bijbelboek dat over Chanoeka gaat.
Deze verschillen vielen natuurlijk al eerder op. De Lewoesj (zestiende eeuw, Oost-Europa) legt deze verschillen uit door te verwijzen naar de aard van de feesten. Op Poerim ging het om een existentiële bedreiging van fysieke aard – alle Joden (of het overgrote gedeelte) van de diaspora in hetzelfde Perzische rijk werden met de dood bedreigd. In het Chanoekaverhaal ging het om een beperkte dreiging – alleen in erets Jisraël – die bovendien anders van aard was. Hadden de Joden van erets Jisraël zich aan Antiochus IV onderworpen, de opgelegde belasting betaald, en de religieuze hervormingen doorgevoerd zodat het Jodendom meer op de religie van de bezetter was gaan lijken, dan was er verder geen fysieke bedreiging meer geweest. Daarom ging het op Chanoeka om een spirituele dreiging – identiteits-gerelateerd zouden wij zeggen – want het voorbestaan van het Jodendom en de Tora stond op het spel, aldus de Lewoesj (OH 670, subpar. 2).
En vandaar dat op Poerim de nadruk ligt op het eten en drinken – het vieren van het leven nadat dit bedreigd was. Op Chanoeka ligt de nadruk meer op loven en danken, en minder op eten en drinken. Ons fysieke bestaan werd immers niet bedreigd door de anti-Joodse maatregelen (beter: anti-Jodendomsmaatregelen) van Antiochus. En zo kreeg Chanoeka dus vooral een spiritueel imago: een overwinning van licht op de duisternis, goed op kwaad, vromen op goddelozen. Die ook helemaal past in een diaspora Jodendom waarin alles al snel werd gespiritualiseerd, omdat strijdbaarheid eeuwenlang niet mogelijk was – Joden leefden immers als tweederangsburgers in een vijandige samenleving. Wie overigens de Makkabeeën boeken leest, ziet dat ook de redding van Chanoeka best aards en concreet was. Kijk maar naar de volgende tekst uit Makkabeeën 1 in de Nieuwe Bijbelvertaling.
Vooral de traditie over het mysterieuze kruikje olie spreekt tot de verbeelding van latere generaties. Het symboliseert de kracht van het licht over de duisternis. En dat niet alles altijd precies getalsmatig – in algoritmes – te vatten is. Eén klein lampje kan een hele grote, donkere kamer verlichten. We worden soms overspoeld door berichten uit de wereld vol met narigheid – je hoeft het nieuws op tv maar te bekijken of op Internet een nieuwssite te openen. Soms worden we er moedeloos van: zoveel onrecht en slechtheid. Het maakt ons somber en moedeloos. Uit de lichtjes van Chanoeka putten we dan weer wat hoop en kracht. We kunnen misschien niet alles oplossen, maar soms gebeurt er een klein ‘wonder’ en kan een kleine inspanning toch veel licht brengen.
Toch wordt Chanoeka op deze manier iets vaags. Want wat moeten we nu concreet doen? Waarmee moeten we ons verbinden, waar moeten we onze inspanningen op richten? Zouden we van Chanoeka het feest van Tikoen Olam kunnen maken en dit concreet kunnen maken door ons met een tastbaar project te verbinden? Zo geven we concrete betekenis aan “licht in de wereld brengen.”
En dan was er ook nog de uitkomst van een onderzoek onder Joodse Nederlanders. “Veel Nederlandse joden durven niet openlijk joods te zijn”, kopte de site van EenVandaag. Uiteraard gingen alle media er weer mee aan de haal. Want iedereen heeft er natuurlijk een duidelijke mening over. Veel inzicht gaf het artikel op de site van het televisieprogramma echter niet – want veel feiten ontbreken en veel zaken worden wat vaag benoemd: “Deelnemers geven aan dat anti-joodse gevoelens alom aanwezig zijn in Nederland. Vooral op internet (82 procent), in de nieuwsmedia (59 procent) en op straat (52 procent) zien zij anti-joodse sentimenten.
Wat zijn anti-Joodse gevoelens of anti-Joodse sentimenten precies? Zouden we geen duidelijk onderscheid moeten maken tussen gevoelens en sentimenten (vaag, ambigue), vooroordelen, antisemitisme, discriminatie en in ergste vorm: mishandeling?
We lezen even verder op de site van EenVandaag: “Dat leidt ertoe dat joden hun gedrag aanpassen: 43 procent van de deelnemers past hun uiterlijk of kleding wel eens aan om te voorkomen dat ze als jood worden herkend, bijvoorbeeld door een pet over hun keppeltje te dragen als ze de straat op gaan. De helft (48 procent) vermijdt wel eens situaties uit angst voor anti-joodse opmerkingen." Keppeltje: gaat het alleen om mannen die geënquêteerd zijn – hoe passen vrouwen zich dan aan? En welk situaties worden concreet gemeden?
De beschreven ervaringen zijn zeer gevarieerd en zouden niet op één hoop moeten worden gegooid: “… verwijtende opmerkingen over het Israël-Palestinaconflict (89 procent). Driekwart (74 procent) hoort wel eens stereotype, soms grappig bedoelde, opmerkingen over joden, vaak over geld. Ook heeft een meerderheid te maken met vervelende opmerkingen over joden in het algemeen (71 procent) en met opmerkingen over de Tweede Wereldoorlog (51 procent). ‘De buurman zei dat ik hier alleen woon omdat ze mijn familie waren vergeten te vergassen’, schrijft een deelnemer.
“Een derde (34 procent) is wel eens uitgescholden: ‘Het woord jood is een scheldwoord op zich geworden’, aldus een deelnemer. Een op de tien (11 procent) heeft geweld meegemaakt. Iemand schrijft: ‘Ik ben voor de deur bedreigd met een mes. Uiteindelijk ‘gelukkig’ alleen de auto bekrast met een hakenkruis’.”
Er is volgens mij ook een groot verschil tussen discriminatie en antisemitisme dat zich afspeelt in de context van burgers tegenover de staat of ambtenarij of in een werkrelatie, en plagerijen en hufterigheid in het gewone sociale verkeer. Op deze verschillende vormen passen geheel andere antwoorden. Laten we ook niet vergeten dat het hier vooral over een gevoel gaat van Joden zelf, want hoe verhoudt zich dat tot het aantal aangiftes en gerapporteerde incidenten? Wie de CIDI-monitor van de afgelopen twintig jaar volgt ziet dat er geen sprake is van een duidelijke stijging van antisemitische incidenten. Dat wil niet zeggen dat we daarmee de gevoelens van de geënquêteerden moeten bagatelliseren, maar de nuance is wel belangrijk. Want leidt een dergelijk onderzoek nu echt tot weerbaarheid van de Joodse gemeenschap in Nederland? Ik ben bang van niet, maar misschien (hopelijk) vergis ik mij.
Een vrolijk Chanoeka!