De afgelopen 6 weken lazen we in de diaspora een andere parasja dan in Israël. Het is u waarschijnlijk niet opgevallen, maar als je op religieuze sites kijkt naar een stichtelijk woord over de parasja, kon je dus de afgelopen weken zien dat ze daar één week voor liepen op ons. Sommigen in de diaspora met familie in Israël vonden dat wel grappig, want je kan dan bar-mitswa worden in Israël – terugvliegen naar huis en daar in de diaspora een week later dezelfde parasja in sjoel lezen als de bar-mitswa jongen. Heb je alles ook al een keer live geoefend ... Hoe komt het dan dat men in de diaspora en in Israël niet dezelfde parasja las? Dat komt allemaal door de tweede dag jom tov die door de orthodoxie in de diaspora nog steeds in ere wordt gehouden. Want, terwijl wij nog vrolijk de 8e dag Pesach vierden, was het die zaterdag een gewone sjabbat in Israël. En dus lazen ze daar een gewone parasja, terwijl in de diapora dus een speciale lezing van de 8e dag Pesach werd gedaan. En zo lag men daar dus 1 week vóór op ons in Nederland.
Maar daar komt deze sjabbat dus verandering in. Want zoals misschien bekend, zijn er 50 weken in een maanjaar (354 dagen), maar zijn er 54 parsjiot. Dus moet men op een aantal weken in het jaar een dubbele parasja lezen, zoals Wajekhel-Pekudé (de laatste 2 lezingen in het 2e boek Sjemot/Exodus), of Tazria-Metsora, of Matot-Masé (de laatste 2 lezingen in het 4e boek Bemidbar/Numeri). Deze week wordt dus in de diaspora de dubbele parasja Behar-Bechoekotai gelezen, maar in Israël worden ze apart gelezen. Dus vorige week werd daar Behar gelezen en deze week Bechoekotai. Met Bechoekotai wordt het 3e boek van de Tora – Wajikra (Leviticus) uitgelezen. Dus: deze week lezen ze zowel in de diaspora als in Israël het 3e boek van de Tora uit en wordt de achterstand van de diaspora vanaf Pesach weer gelijkgetrokken.
Nu kan de oplettende lezer vragen waarom eigenlijk gewacht wordt tot het einde van het boek Wajikra om deze achterstand in te halen. Het was toch ook mogelijk geweest om al enkele weken geleden het leesrooster in de diaspora en in Israël gelijk te trekken door in Israël Tazria als enkele parasja te lezen en de week daarop Metsora daar als enkele parasja te lezen, terwijl men dan in de diaspora de dubbele lange-zit Tazria-Metsora leest. Probleem opgelost en de week daarna leest iedereen alweer het zelfde. Waarom dus wachten tot het einde van het boek? Nu blijken daar twee oude gebruiken over te bestaan: één die inderdaad de 1e mogelijkheid in het leesrooster benut, door in Israël Tazria en Metsora te scheiden, en de andere minhag om te wachten tot het einde van het 3e boek, waar Behar en Bechoekotai als 2 aparte parsjiot worden gelezen in Israël, en in de diaspora als één dubbele lezing.
De afgelopen 500 jaar heeft men voor de 2e oplossing gekozen. Waarom is niet helemaal duidelijk. Volgens sommigen om aan te geven dat het primaat van de kalender in Israël ligt en niet in de diaspora. Oftewel: iedereen weet dat de echte jom tov de 1e dag is en alleen door de praktische problemen in het verleden om die informatie door te geven aan de diaspora, viert men daar al eeuwen lang 2 dagen feest. Dus vindt men het niet erg dat men in Israël nog langere tijd voorloopt in het leesrooster, omdat je de zaak moet omdraaien: de diaspora loopt achter op Israël die de echte traditie volgt. Om dat aan te geven wacht men dus zo lang mogelijk met het gelijktrekken van het leesrooster in Israël en de diaspora.
Vanaf volgende week lezen ze dus overal weer vrolijk Bemidbar – de openingsparasja van het 4e boek. Nu is dát weer een ander geheim van het leesrooster: altijd moet de parasja van Bemidbar gelezen worden de sjabbat vóór Sjawoe’ot. Wat precies daar weer de reden van is weet ik niet, maar er is ongetwijfeld een reden voor. In ieder geval is het symbolisch dat de parasja van Bemidbar opent met de opdracht om het volk Israël te tellen in de woestijn. En de sjabbat voor Sjawoe’ot zijn we al weer bijna uitgeteld met de Omertelling. Ook in de parasja van deze week (in de diaspora dan ...), staat tellen in de spotlights. De bijbelse visie op economische groei wordt namelijk neergelegd in een systeem van 7-jarige landbouwcycli, waarbij er – net als in de kalenderweek – 6 jaar geproduceerd moet worden, maar het 7e jaar een rustjaar (sjemita) is en er niets nieuws gemaakt / gezaaid / geoogst mag worden. Er mag wel kleinschalig geconsumeerd worden wat er groeit, maar niet wat daar door de mens aan toegevoegd wordt. Na 7 van dergelijke cycli gehad te hebben, komt er een 50e jaar, het Jubeljaar. Hier gebeuren er nog veel ingrijpender hervormingen: slaven worden vrijgelaten en landerijen en huizen (buiten de grote steden) keren weer terug naar de oorspronkelijke eigenaren.
Niet echt een model voor groei, maar (waarschijnlijk) wel voor bestendigheid, stabiliteit en het vermijden van grote ongelijkheid en onrust. De Tora is daar heel nuchter over: “want het land (of beter: de wereld) is van Mij, en u bent vreemdelingen en bijwoners bij Mij ...” (Wajikra/Numeri 25:23). Direct volgend op deze wetten over de economie en een sociaal vangnet (de plicht om iemand uit slavernij vrij te kopen) komt de laatste parasja van het 3e boek waarin 2 scenario’s worden geschetst: één van zegen en één van vloek (hoofdstuk 26). De boodschap lijkt te zijn: wanneer je je aan deze wetten houdt, gaat het goed, anders wordt het inderdaad een strijd van allen tegen allen, die alleen verliezers kent (vloek).
Moderne economische modellen hebben groei mogelijk gemaakt – een groei waar men in de bijbel niet eens van kon dromen. Maar zijn de grenzen van de groei nu voorlopig bereikt zoals sommigen zeggen? En is dat erg? Hoe gaan we, nu we gewend zijn aan altijd groeien, om met stagnatie? En is er wel echt stagnatie, of is dat ook alleen maar relatief? Het belangrijkste is dat we ons hoofd koel houden en rechtvaardig en sociaal blijven. Best een moeilijke opgave in tijden waarin het lijkt alsof het allemaal een strijd is om schaarse middelen ...
Sjabbat sjalom!