Nu de vakantie alweer voorbij is, bent u eenmaal thuisgekomen natuurlijk weer begonnen met het oppakken van het oude, vertrouwde ritme. Of ik een leuke vakantie heb gehad? Natuurlijk. Vooral de vele bezoeken door heel Israël heen, hebben weer een geestverruimende invloed op mij gehad. Neem nou S. Die hadden we al ruim drie jaar niet gezien. Elke keer als we iets afspraken, kwam er iets tussen: zij kon niet (op punt van bevallen etc.), wij konden niet, of het was te warm, te koud. Dit keer hadden we ons voorgenomen dat we ons geen inspanning zouden besparen om haar te ontmoeten.
S kennen we al bijna 15 jaar van de Israëlische universiteit waar mijn vrouw en ik studeerden. S was een jonge, mooie Jemenitische vrouw die destijds maar weinig ophad met religie. Ergens rond 2001 ging het mis. Ze raakte in contact met kringen rond een bekende prediker in Israël, die met zijn hel-en-verdoemenis-preken jongeren tot het orthodoxe jodendom probeert te bekeren. Een soort televisiedominee, maar dan op zijn orthodox-Joods. Sindsdien is S in een immer voortschrijdend religieus proces verwikkeld. Al jaren is zij in Chabad, en vooral in de Rebbe.
Terwijl mijn vrouw de auto parkeert voor haar huis in een dorpje bij Natanya, constateer ik dat er in die drie jaar weinig veranderd is. Plantages met citrusvruchten, veel stoffig zand, en warmte. Voor het huis staat de bekende mangoboom, achter het huis het paard van haar vader. Of is het paard van haar broer? Zoals vaak gebeurt wanneer wij komen, is haar man nog op zijn werk. Deze keer zullen wij hem helemaal niet zien – te druk op kantoor. Na het welkomstritueel worden we naar de eettafel geleid, want er is een maaltijd gepland. Snel legt S de laatste hand aan de schnitzels, rijst, aardappels en gesneden groentes.
Een paar uur verder lijkt ons bezoek tot een afronding te komen. Althans, dat dacht ik. Of we hun nieuwe appartement willen zien dat ze gekocht hebben. Het is te warm om me te verzetten en dus zitten we even later in een hete auto richting een nabijgelegen stadje waar ik normaliter nooit zou komen. Later zal ik op internet lezen dat in het stadje al een tijdje spanningen bestaan tussen religieuze en seculiere bewoners. Na een chaotisch ritje kris-kras door het stadje staan we even later voor het nieuwbouwproject dat zomaar ergens is neergekwakt. De woning is ruim en mooi. Vanaf het balkon kijk ik peinzend naar het ruime uitzicht over landerijen, waar iets verbouwd wordt, maar wat? Over vijf jaar zullen ook daar flats staan en zal er geen plekje meer leeg zijn, denk ik in mezelf.
Of we zin hebben om naar het plaatselijke Chabadhuis van het stadje te gaan. S koopt daar al jaren al haar religieuze boeken en voorwerpen. Ze wil een kado kopen voor onze oudste dochter, nog voor haar bat-mitswa van afgelopen winter. Even later staan we voor een mini-winkelcentrumpje van vijf winkeltjes. Het Chabadhuis ziet er uit als een loods – afgesloten door een stalen hek met hangslot. Terwijl het wel al 4 uur is en hij open zou moeten zijn. Ondertussen ga ik naar het hoekwinkeltje dat een eetgelegenheid is (ik mijd het woord restaurant bewust). In een triest ingericht vertrek (oude ventilator aan het plafond) staat een jongen aardappels en groentes te schillen. Achterin zitten vier mannen te kaarten, één blijkt de eigenaar te zijn. Snel koop ik één flesje zwartbier en één cola, uiteraard met vijf rietjes (we blijven Nederlanders) en spoed me naar de auto waar ik de buit aan vrouw en kinderen overhandig. Dan ga ik naar het winkeltje ernaast om een kop koffie te scoren. De buurman blijkt voornamelijk in loterijen en andere kansspellen te doen, hoewel hij ook snoep, sigaretten en drankjes verkoopt. De koffie is verrassend goed.
Eindelijk blijkt de uitbater van het Chabadhuis gearriveerd te zijn. Na enig overleg is het plan gemaakt: ik zal met S naar binnen gaan om de Joodse boeken te bekijken en iets uit te zoeken voor onze dochter, terwijl mijn vrouw en kinderen in de auto met airco blijven wachten.
Al snel heb ik iets gevonden, maar wil toch dat ook mijn vrouw even naar de ‘winkel’ komt kijken. Misschien ziet zij een leuker kado. Maar mijn vrouw wil niet echt. Ze wil de kinderen niet alleen laten in de auto, ze heeft haar twijfels over de buurt.
Terwijl ik koffie zat te drinken in het gokhol, blijk ik een opmerkelijk typetje buiten gemist te hebben, vertelt mijn vrouw. ‘Een vreselijke ars’, zegt ze. ‘Hij kwam aanrijden in een foute BMW’. Want een ‘ars’ tuigt zijn auto ook het liefst op met grote spoilers, paarse lichten vanonder en draaiende wieldoppen. Een ‘ars’ is wat wij in het Nederlands een patser, een patjepeeër zouden noemen, semi-penose, chajes. Een ‘ars’ draagt glimmende polyester overhemden – liefst zwart en zonder hemd eronder – waaruit het borsthaar puilt. Foute broeken en schoenen, eventueel een tatoeage en een enkele oorbel in één oor doen de rest. Wacht, ik ben het hang- en sluitwerk vergeten: een grote (nep)gouden ‘Chai’ om de hals, een goudkleurig horloge met dikke band en natuurlijk een schakelarmband van nep-goud.
“Ja, dus?”, vraag ik ongeduldig. “Nou, toen kwam hij een andere man tegen en ...” “Noe”, zeg ik weer ongeduldig tegen mijn echtgenoot. Mijn vrouw besluit om de letterlijke weergave van de ontmoeting tussen de ‘ars’ en een bekende aan mij te vertellen:
– Toda la’El (Godzijdank)
Ben je weer vrij?
– Nou ja, niet helemaal ...
Wat bedoel je man?
– Nou dit ... (de man tilt zijn broekspijp op en wijst naar een dikke stalen band om zijn enkels)
‘Ah’, zeg ik, ‘een (ex)gedetineerde ...’ ‘Niks aan de hand schat’, (jihjeh beseder). En na een mooi kado uitgekozen te hebben in het Chabadhuis, keren we even later weer terug naar ons vakantieverblijf. ‘Dat was toch weer een leuke dag’, zeggen we later tegen elkaar op de bank ...