Zo aan het begin van de herfst, rond de Chagiem, ga ik naar mijn rebbe. Zoals gebruikelijk is, vraagt hij naar mijn kinderen, mijn gezondheid en levensonderhoud. De rebbe weet zelfs bijna alle namen van mijn kinderen nog. En zoals gebruikelijk bij zo’n ontmoeting wisselen we wat uit: ik geef de rebbe wat; de rebbe geeft mij wat. Soms krijg ik een stuk honingkoek van de rebbe, maar ook wel eens een trosje zoete muskaatdruiven, een fles wijn of iets anders. De zegen moet immers wel iets materieels hebben om zich aan vast te hechten. Ik geef op mijn beurt een gift aan de rebbe, die deze dan weer uitdeelt aan behoeftigen die nauwelijks de dure boodschappen met de feestdagen kunnen betalen.
Dit jaar begint hij met een grappige anekdote die hoogstwaarschijnlijk een witz is:
“Een man gaat naar zijn rebbe en vraagt hem waarom er zoveel gebeden in het machzor worden overgeslagen, maar nooit iemand op het idee komt om een gebedenboek te drukken zónder al die teksten die toch niet worden gelezen. Het zou toch veel praktischer zijn om een boek te maken met alleen de teksten die men écht leest en dawwent? De rebbe antwoordt hem: maar wil je dan die jid zijn simche afnemen die hij heeft als die een gebed kan overslaan?!”
Dan serieuzer vraagt de rebbe me waar het nu echt om gaat op Rosj Hasjana. Heel even schiet me een fragment door het hoofd uit de film City Slickers (1991), waarin drie verwende stadsmensen een tijdje als cowboy gaan leven; op zoek naar de essentie van het leven. Hierin moedigt de oude cowboy Curly één van de mannen met een midlife crisis aan om op zoek te gaan naar dat "ene ding" dat voor hem het belangrijkst is in het leven. Hij steekt daarbij een vinger op en zegt dat het allemaal daarom draait. “Om je vinger?”, vraagt de verwende Mitch (Billy Cristal) dan.
Ik probeer wat: “Tesjoewa?”, “Sjofar blazen?”, “Het dawwenen in sjoel?”, “De tsedaka die we geven?” De rebbe schudt zijn hoofd. "Allemaal belangrijk, maar het belangrijkste is de wensen die men elkaar welgemeend vanuit het hart toewenst – “Sjana tova”, “Moge je ten goede worden ingeschreven.” “Dat is het belangrijkste gebed dat de engelen voor de troon van God brengen en hem ertoe aanzetten om met rachmones, met barmhartigheid en medelijden, naar zijn volk, de mens en de wereld te kijken …"
Deze nadruk op het gemeenschapsgevoel, het belang van een pure, eenvoudige wens is ook wel in meer aspecten van de feestdagen van het najaar te zien. Dat we het uiteindelijk ook met elkaar moeten doen – en niet enkel in een een-tweetje met God –, is bijvoorbeeld de achtergrond van de populaire zegswijze dat het Hebreeuwse woord voor gemeente 'tsibboer' (ts-b-r) een afkorting is van tsaddik(iem), benoni(em) en resja(iem), oftewel: vromen, gemiddelden/middelmatigen en zondaars. Blijkbaar bestaat een gemeenschap nu eenmaal uit diverse menstypen. We zien het ook terug in de vele zondebelijdenissen en andere gebeden op de Hoge Feestdagen (Jamiem Nora'iem) – bijvoorbeeld de eerste zin van het ‘Avinoe Malkenoe’ die in het meervoud is gesteld. Denk ook aan de inleidende verklaring bij Kol Nidré, waarin zelfs toestemming wordt gegeven om met de geëxcommuniceerden – een drastische maatregel bij grote vergrijpen tegen de gemeenschap – samen in gebed te staan. Dit alles wijst dus op het belang van solidariteit en een gedeelde bestemming.
En natuurlijk in de populaire Midrasj over de vier soorten waarmee we op Soekot naar alle windrichtingen en coördinaten zwaaien. Hierbij symboliseren de vier soorten – de mirtetak, wilgentak, etrog en dadelpalm – vier 'soorten' menselijk gedrag en kwaliteiten. De etrog heeft smaak en reuk en staat daarom voor mensen die Torakennis hebben (geur) en goede daden doen (eetbare vruchten). De loelav heeft geen geur, maar heeft wel smaak – namelijk de dadels van de palm – en verwijst naar mensen die goede daden doen, maar geen of weinig kennis van de Tora hebben. De mirtetak ruikt heerlijk, maar heeft weer geen smaak – en staat voor mensen met Torakennis, die echter niet per se uitblinken in goede daden naar hun medemens. En tot slot is er de wilg: zonder geur en smaak – dit staat voor de mens die (nog) geen Torakennis heeft en vooralsnog geen of weinig goede daden verricht.
In werkelijkheid kun je mensen natuurlijk niet zo makkelijk indelen in vier menstypes en zijn gedrag en kennis onder te verdelen in veel meer subcategorieën. De idee erachter is echter wel dat er meerdere vormen van menselijk gedrag en kennisniveaus bestaan en dat deze samen dus de gemeenschap vormen. De vier soorten worden immers mét de etrog samengebonden/samengenomen in de loelavbundel en naar alle windrichtingen bewogen. Blijkbaar is een homogene gemeenschap niet het ideaal. Maar, het is uiteraard wel de bedoeling dat iedereen aan zichzelf blijft werken in een individueel leerproces, de één door meer kennis op te doen, de ander door meer goede daden te verrichten.
Daarbij is de soeka ook de woning van eenheid, een eenvoudige hut die – anders dan ons woonhuis – de verschillen tussen mensen verkleint. "Heel Israël is het waard / horen in één soeka te zitten", zeggen de rabbijnen dan ook. En in de toekomst zal God de vromen in een soeka laten zitten, gemaakt van de huid van de Leviathan, de mythische oervis, wat dit ook moge betekenen. En ja, dan is iedereen natuurlijk rechtvaardig/vroom, zoals de profeet Jesjajahoe al zegt: "En uw volk zal geheel uit rechtvaardigen/vromen bestaan, voor altijd zullen zij het land/de wereld bezitten …" (Jes. 60:21).
Chag sameach!