Ik had nog nooit van de wijk Poelenburg gehoord, tot enkele dagen geleden. Er zou daar ‘tuig van de richel’ rondwaren, dat mensen lastigvalt en peukjes naar een politieauto gooit. Voer voor de talkshow Pauw, waar allerlei mensen hun verhaal houden, compleet met enkele politieagenten die vertellen dat de peukjes takjes bleken te zijn. Kijk, je hebt de door rivaliserende geteisterde drugswijken in Mexico of Colombia, een kapotgeschoten wijk in Aleppo of een andere Syrische stad, maar wij hebben Poelenburg. Straatterreur werd het bij Pauw dan ook genoemd.
Wie googlet op ‘lastige jongeren’ en ‘overlast’ komt op een lange reeks van incidenten in het hele land. Weten we nog van de Diamantbuurt in Amsterdam, een kleine tien jaar geleden? Na een intense mediahype hoor je daar weinig meer over. Gouda? Idem. En hoe zou het eigenlijk gaan in Dronten? Daar was in 2007 immers veel gedoe vanwege ‘al maar toenemende overlast van jongeren’. Lees het na in de Flevopost van toen. Hoe zou het gaan in Helmond, rond zwembad De Wissen, dat in 2013 hot news was vanwege de overlast van ‘allochtone jongeren’, zoals te lezen was in het Eindhovens Dagblad? En wat is de situatie in Haren, waar het in 2010 onrustig was rond het winkelcentrum aan de Kroonkampweg, in Almelo, waar de plaatselijke bibliotheek (zou die anno 2016 nog bestaan?) in 2010 een bewakingsdienst inzette tegen ‘lastige jongeren’, of Beijum (Groningen) waar het in 2009 goed mis was? Heel Nederland lijkt door vandaliserende en criminele jeugd te worden geteisterd.
De Romein Cicero zei al ‘O tijden, O zeden’, maar vooral omdat hij het belachelijk vond dat zijn politieke tegenstander Catilina nog steeds niet ter dood was gebracht!
De generatiekloof lijkt van alle tijden, evenals problemen met puberende lastige jongeren. In 2001 maakte een groep Amsterdamse jongeren Zandvoort onveilig. Midden jaren negentig van vorige eeuw waren er problemen in Harderwijk, maar lees daar dit artikel over in het Schilder’s Nieuwsblad uit 1995 en let op de andere, constructieve toon dan de huidige, die er voornamelijk een is van repressie en controle. Begin jaren negentig was het hommeles in de Bredase wijk Haagse Beemden, die echter ophield toen de winkeliers en de jongeren een constructieve samenwerking startten, waarbij de middenstanders er voor kozen de sponsor te worden van de plaatselijke jongerenvoetbalteams. Lees de korte samenvatting van het artikel in de Stem van 1991. En in de jaren tachtig van de vorige eeuw was de Bijlmer dé probleemwijk van Nederland. Zo’n veertig jaar later komt de wijk nauwelijks méér in het nieuws dan andere wijken en gaat het steeds beter met de voor overlast zorgende jeugdgroepen.
Wie de grote aandacht voor overlast van jongeren in de media volgt, zou denken dat Nederland de afgelopen tien jaar met geen andere, grotere problemen heeft gekampt. Ik wil de overlast niet bagatelliseren, maar volgens mij heeft de gemiddelde Nederlander meer last van de bankencrisis van bijna een decennium geleden. Die werd niet veroorzaakt door deze lastige jongeren maar onder meer door andere, witte-boorden-jongeren, die in de financiële markt rondhingen. Of van de woekerpolis die een vriendelijke man in pak hem jaren geleden aansmeerde. En Nederland kent echt nog genoeg uitdagingen met een komende Brexit, mantelzorgers die ruim drie uur per week bezig zijn met administratieve zaken, de hartcentra die kampen met een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, of het stijgende aantal toeristen in Amsterdam dat een wissel trekt op de capaciteiten van SEH’s en ambulances.
Een interessant artikel in deze is het interview met prof. dr. Micha de Winter in VNG Magazine (2011), met als pakkende kop: De jeugd wordt geproblematiseerd (auteur: L. Mudde). Twee quotes uit het artikel, allereerst de lead:
“Repressief optreden is in. Als in Gouda een handvol Marokkaanse jongens over de schreef gaat, roepen Kamerleden dat het leger er op af moet worden gestuurd. Op stations worden jongeren verjaagd met mosquito’s en wethouders staan voortdurend onder druk om hangjongeren hard aan te pakken. Het werkt allemaal niet, zegt pedagoog Micha de Winter. De sociale omgeving van de jeugd moet ook haar verantwoordelijkheid nemen.”
En De Winter zelf:
“De aandacht voor criminaliteit, schooluitval – allemaal belangrijk, maar ik mis iets positiefs in het jeugdbeleid. Een wethouder moet ook bezig zijn met positieve dingen voor jongeren in zijn wijk, stad of dorp. Als je jongeren beschouwt als een categorie die moet worden weggejaagd, dan geef je ze de boodschap dat je ze vooral beschouwt als lastpakken, dat het eigenlijk tweederangsburgers zijn die er niet echt bij horen. In mijn ogen voer je jeugdbeleid in het kader van de democratie. Het zou ook tot doel moeten hebben jongeren bij het samenleven te betrekken.”
Ook wijst De Winter op mechanismes die bestaan om de zaken als jongerenoverlast bij te sturen, zoals de inrichting van de openbare ruimte en het belang van sociale controle. Want de samenleving is wel degelijk maakbaar – tot op bepaalde hoogte. Mensen blijven verantwoordelijk voor het eigen gedrag, maar dat gedrag is wél te sturen. Ik vind het bovendien raar dat we het aan de ene kant hebben over waarden en normen die (terecht) door nieuwkomers moeten worden onderschreven, maar anderzijds het idee van de maakbaarheid van de samenleving, en daarmee van het gedrag van de mens, hebben afgeschreven. Je kunt er uiteraard over discussiëren wie die maakbaarheid moet sturen en afdwingen: de overheid, de gemeentes, lokale coöperatieven, of de burgers zelf. Maar het is naïef om te denken dat mensen alles wel zelf kunnen inrichten en dat sturing van boven niet nodig is. Ook een bepaalde mate van idealisme is nodig voor een samenleving die zich diepgaand committeert aan waarden en normen.
En zou het misschien, wellicht, eventueel, tóch iets te maken hebben met het verslechterde economische klimaat voor jongeren, die dus weinig toekomstperspectief hebben? In Trouw van 9 september jongstleden lezen we hoe jongeren steeds moeilijker kunnen rondkomen:
“Jongeren zijn vaker financieel afhankelijk van anderen. Aan het begin van deze eeuw kon nog 45 procent van de 20- tot 25-jarigen zelf zijn broek ophouden, met een eigen inkomen dat hoog genoeg was om van rond te komen. Nu is dat nog maar een kwart. De ouderen zijn daarentegen vaker dan vijftien jaar geleden economisch zelfstandig.”
Met de Hoge Feestdagen in het vooruitzicht zijn we bezig de balans op te maken van het afgelopen jaar: wat deden we goed en wat kan beter. Dat zou in wezen verder moeten reiken dan alleen stilstaan bij mijn eigen individuele daden tegenover de mensen direct om mij heen. De volgende vraag is: waar droeg ik bij aan een betere, meer zorgzame samenleving, en waar niet? Daar horen ook de politieke en economische keuzes van het individu bij. Juist dáár raken onze keuzes vele anderen, meer nog dan in onze eigen, kleine, sociale ruimte, waarin we één-op-één met de ander omgaan en alles makkelijker kunnen rechtbreien.
Sjabbat sjalom