Met het opsommen van de 42 stations of tussenstops op de route vanaf de Uittocht uit Egypte tot aan de oostkant van de Jordaan, de steppen van Moab – tegenover Jericho op de westelijke oever – en het beschrijven van de landsgrenzen van het Beloofde Land (Bemidbar 33-34), komen de woestijnverhalen (grotendeels) tot een einde.
Ik heb in de afgelopen columns veel over de woestijnverhalen geschreven omdat het idee woestijn mij op één of andere manier wel triggert, maar ook omdat het te kort door de bocht is om het af te doen als een periode van opstand, weerspannigheid en klagerige Joden die niets willen. Er valt over de conflicten en ontstane crisissituaties wel meer te zeggen dat ook een actuele waarde heet. Hoe om te gaan met tegengeluiden, autoriteit, individualisme en uitdagingen in het licht van onzekerheid, het verlies van de comfortzone en verdelingsvraagstukken? In tijden van rust staat iedereen pal voor mensenrechten, democratie, de tegenstem en andere rechten, maar wat als het spannend wordt – staat men dan nog steeds voor deze principes?
Wie de verhalen goed leest, ziet wel degelijk correcties en wendingen die een concessie lijken aan de tegenstemmen. Zo schreef ik eerder hoe het gezag van Mosjé wordt aangevuld met zeventig oudsten uit de verschillende geledingen van het volk Israël. Ook dragen de gewone Israëlieten een bijzonder teken aan de kleding waarmee ze iets van een koninklijk en priesterlijk accent dragen – de hemelsblauwe draad. Maar ook het oordeel met de twaalf stokken – één per stam – die in het Heiligdom worden gelegd, moeten het in principe egalitaire karakter van het volk tonen (H. 17). Men geeft het conflict terug aan het heilige die bepaalt wat er moet gebeuren – buiten de invloedsfeer van menselijke machtsstructuren. Het verhaal roept herinneringen op aan de ontmoeting van Aaron en de tovenaars van Egypte, circa veertig jaar eerder, maar met subtiele verschillen. In het Egyptische verhaal verslindt de stok van Aaron (de stam Levi) de stokken van de tovenaars; hier neemt elke stamvorst zijn scepter weer terug (17:24).
Dan is er nog de opmerkelijke episode over het ritueel van de Rode Koe (H. 19) dat opeens in de woestijn-narratieven opduikt, in plaats van in het boek Wajikra, waar de verschillende typen onreinheid uitgebreid worden behandeld. Het is een wat ambivalent ritueel dat ook in de traditie zelf als paradoxaal en onbegrijpelijk wordt gezien en het lijkt ook een wat magisch karakter te hebben: substanties worden verbrand, gemengd en gespat. Bovendien: het maakt de onreine persoon rein, maar de reine uitvoerder van het ritueel onrein! Maar laat die uitvoerder nu net een priester zijn. De boodschap van het ritueel lijkt in tweede instantie ook te zijn dat onreinheid iedereen treft – priester of gewone Israëliet. En dat een priester die zich inspant voor de reinheidrituelen hier zelf onrein door wordt. Geen verschil dus in rangen en standen en op een bepaalde manier een correctie voor de kritiek van Korach dat de Levieten en priesters teveel macht en voorrechten hebben.
En dan is er nog het verhaal rond de profeet en tovenaar Bilam. Deze persoon met een gevoeligheid voor het bovennatuurlijke is gewoon in te huren door elke partij – wat modern en waardevrij! De volkeren die de op handen zijnde intocht van de Israëlieten terecht vrezen, nemen hun toevlucht tot onconventionele oorlogsvoering: magie. Door het volk Israël te vervloeken moet een overwinning op het slagveld binnen handbereik komen. Misschien zouden we dit wel psychologische oorlogsvoering noemen. De vraag blijft namelijk of Israël zelf iets van het Bilam-verhaal heeft gemerkt. Of werden de zeven altaren die Balak op verschillende plekken liet bouwen ook door Israël gezien? Net als de figuur van Bilam, die ergens staande op een bergtop het volk bekijkt met zijn magiërsoog – een beetje analoog aan Mosjé die op een bergtop tijdens de oorlog met Amalek staat, met beide handen opgeheven in de hoogte …
Het opmerkelijke aan dit verhaal is nu juist dat het volk Israël hierin volledig passief is, en niet alleen het volk, ook het religieuze leiderschap. Het verhaal zou ook zó kunnen zijn gegaan: God vertelt Mosjé en/of Aaron over de snode plannen van Balak en Bilam. Deze weren middels een door God opgedragen ritueel de vloeken van Bilam af en zijn de redders van het volk Israël. Einde verhaal. Maar er is juist helemaal geen plaats voor een rol van profeet, strijder of priester. Het is God alleen die Israël beschermt, dat zelf niet eens weet heeft van de afgewende bedreiging. Terwijl profeten en priesters in andere verhalen in de Tenach wel een rol spelen tijdens oorlogen en militaire operaties.
Tot slot is er bij de verdeling van het land geen rol voor de stam Levie; zij krijgen geen deel in het geografische territorium van het land. Dat deze stam geen erfdeel heeft, wordt op verschillende plekken benadrukt (Dewariem 10:9, 12:12, 14:27-29 e.v.). God is het erfdeel van de stam Levie. Aan het einde van het boek Bemidbar wordt dit echter wat genuanceerd door de opdracht aan de Israëlieten om 48 steden aan de stam Levie te geven – 42 'gewone' steden en zes vlucht/asielsteden. De asielsteden bieden onderdak aan plegers van doodslag. Hierin lijkt de hogepriester ook een rol te spelen in de morele orde en niet enkel de rituele expert te zijn – hij dient een voorbeeld van moreel gedrag te zijn en garant te staan voor de morele orde in samenleving. Het is immers de dood van de hogepriester die bepaalt of iemand uit de asielstad weer terug mag in de samenleving. Met een strook land om de stad heen voor hun dieren. Het beeld van de in de Tempel dienende stam Levie is hier dus iets anders: het dient in de Tempel maar heeft toch vee en land. Alleen is dit land door de Israëlieten afgestaan en niet door God aan hen toegekend door middel van het orakel/lot. Boeiend hoor, die woestijnverhalen …
Sjabbat sjalom!