Deze column schrijf ik terwijl ik in Israël verblijf voor Pesach. Een familiebezoek, leg ik al meerdere malen uit aan de veiligheidsmensen van EL AL in Nederland die willen weten waarom ik naar Israël reis. En aan de mensen van de grenscontrole in Israël. Of ik Israëli ben - enfin u kent dat wel al die vragen. Natuurlijk wel weer met een vriendelijk 'chag sameach' aan het einde van het gesprek.
En inderdaad is het een echt familiebezoek – in de nog niet eens 14 dagen die ik in Israël doorbreng, verblijf ik in Asjkelon, Rosj Ha'ayin en Rechovot. Je leeft van koffer tot koffer – heel gezellig allemaal hoor. Beetje druk alleen. En toch. In Israël is Pesach toch anders dan in Nederland. Het gevoel alleen al dat alle huizen om je heen in de wijk allemaal de seider vieren. Tijdens je eigen seider hoor je gezang uit andere huizen opstijgen – dat heb je toch in Nederland weer niet ... En voor de seider zie je overal mensen naar sjoel lopen – een sjoel voor elke traditie: Jemenitisch, Noord-Afrikaans. Als Asjkenazi ben ik duidelijk in de minderheid – maar er is een Chabad-sjoel op loopafstand, waar ik naar toe kan gaan. Ik ben opgegroeid met Chabad-niggoeniem die ik nog steeds mooi vind om te horen en mee te zingen. Want dawwenen bij Chabad is natuurlijk heel anders dan in ons eigen calvinistische Amsterdam e.o. Hier wordt geklapt, gezongen en ge-oi-oi-oi-ed dat het een lust is. Mensen slaan hard met hun vuist op de biema om de melodieën kracht bij te zetten. Dolle boel.
Dan is er een praatje van de rabbijn. Een goedbedoelde Pesach-boodschap die echter met de nodige politieke – vaak rechtse – retoriek gepaard gaat. Zo ergert de man zich aan de Soedanese vluchtelingen die ook in Asjkelon wonen. Na afloop van de seider - wanneer ik nog even een rondje loop samen met anderen om de matses te laten zakken – zie ik er een paar buiten zitten. Aan een waterpijp lurkend en vrolijk kletsend. Ik dacht dat het Ethiopiërs waren, maar een oom van mijn vrouw, corrigeert me: "Het zijn Soedanezen". "O", zeg ik, "hebben jullie last van ze?" – want ik had al eerder in een Israëlische krant gelezen dat de aanwezigheid van Soedanezen op sommige plaatsen tot spanningen leidt. Vooral ook met orthodoxen. "Nee," zegt de oom, "we hebben geen last van ze" . De rabbijn van de sjoel ziet ze echter liever gaan dan komen, zegt hij in zijn Pesach-boodschap. Ik wil nog roepen dat hij weinig heeft begrepen van Pesach – "en u zult herinneren dat u zelf eens slaaf was in Egypte", lezen we in de Tora. Enfin, ik houd me in, maar echt vrolijk word ik er niet van.
Pesachmiddag – of beter: tegen de avond – geeft de rabbijn een les in chassidisme. "Waar gaat u het over hebben?" vraag ik de rabbijn bij de ochtenddienst. Zoals gewoonlijk krijg je een vaag Israëlisch antwoord terug: "Over de matze en de haggada enzo – kom maar kijken". Omdat ik me ondertussen toch wat verveel van al dat eten en geklets om me heen van de vele familieleden van mijn vrouw, besluit ik om te gaan. Uiteraard begint de les niet op het tijdstip dat aangegeven staat op het papier bij de deur van de sjoel, met daarop het Pesachprogramma. "Door de tsjoelent kan de rabbijn toch niet te laat zijn", grap ik tegen een andere man die ook staat te wachten bij de poort van de sjoel om zes uur 's avonds. Het zware en slaperig makende bonengerecht is met Pesach bij deze rabbijn natuurlijk taboe vanwege de bonen die kitnijot zijn. Hoewel de rabbijn oorspronkelijk een sefardi is die later Chabad-chassied werd ...
In de twintig minuten dat we staan te wachten kijken we naar een wat raar tafereel. Naast de sjoel bevindt zich een restaurant dat vanwege Pesach gesloten is. De eigenaar heeft echter zijn stoelen en tafels buiten laten staan, gedeeltelijk onder de luifels. Een wat oudere man maakt daar gretig gebruik van en heeft zijn kamp opgeslagen aan één van de tafels. Met een fles water en een radio op tafel heeft hij het zich gezellig gemaakt. Vrolijk lezend geniet hij van de aangename namiddagzon. Dan komt er in de verte een armoedig geklede man de straat aanvegen. Op Pesach – curieus ... Zijn uitrusting bestaat uit een metalen wagentje dat zelf in elkaar geklust lijkt, met daarop twee plastic vuilnisbakken en een stapel platte dozen waarin fruit heeft gezeten. Geconcentreerd veegt hij de straat aan met een bezem en een blik dat ook zelf gefabriceerd is. Het blik bestaat uit een stok met aan het uiteinde een stuk plastic dat ooit de bovenkant van een jerrycan was. Behendig veegt de man de troep op straat in dit (zelf?)gemaakte plastic blik. De vegende man draagt een goedkoop ruitjeshemd en een grijze trainingsbroek. Op zijn oranje lichtgevende hesje dat hij draagt staat gedrukt: "'Witte Sneeuw BV' – in dienst van de Gemeente Asjkelon". Witte sneeuw? Klinkt om de een-of-andere reden wat louche ... Wanneer de vegende man de oude, lezende man op de plastic restaurantstoel ziet, stopt hij met vegen, 'parkeert' zijn karretje aan de kant van de weg en gaat aan tafel bij de lezende man zitten. Een geanimeerd gesprek volgt. Dan wordt de oude transistorradio aangezet en schalt een programma in het Russisch door de verlaten straat.
"Die was in Rusland vast een arts", zegt de man naast me, die net als ik nog steeds wacht op de rabbijn voor diens les over Pesach. "Wie?", vraag ik. "Die daar", antwoordt hij terwijl hij een beweging maakt met zijn hoofd naar de zojuist nog vegende man. "Hoezo?" vraag ik. "Hij veegt met beleid" antwoordt hij droog. Ook dat is Israël ...