Vorige week sneed ik het onderwerp aan van de relatie tussen de wetten van de Tora en de fysieke wereld. En ja, er zijn mensen die beweren dat er een rechtstreeks verband is tussen de wetten van de Tora en de fysieke werkelijkheid. Kasjroet is een populair onderwerp in deze. Waarom mogen we bepaalde diersoorten of combinaties van voedingsstoffen niet eten? Omdat ze slecht voor het lichaam zijn. Zelfs Maimonides neigt in bepaalde teksten naar een dergelijke rationele uitleg. Het probleem ligt natuurlijk wel in de observatie dat er vele mensen bestaan die niet kosjer eten en supergezond zijn. Maar er is nog een ander verband mogelijk. In deze visie zijn de fysieke wereld en de spirituele wereld met elkaar verbonden en zijn bepaalde fysieke handelingen of stoffen verboden vanwege de spirituele gevolgen. Een dergelijke claim is al een stuk moeilijker te falsificeren. Neem nou de Chatam Sofer (19e eeuw) die schrijft dat de geloofsafval in de moderne tijd – of specifieker ongeloof en ketterse opvattingen (apikorsoet) – samenhangen met de consumptie van niet kosjer eten.
Een nog wat opmerkelijkere visie zet dezelfde Chatam Sofer uiteen in één van zijn responsa waarin hij dieper ingaat op het verband tussen geneeskunde en eten. Hier vraagt hij zich af in hoeverre een Jood – vanuit halachisch oogpunt – kan vertrouwen op de medische inzichten van een niet-Joodse dokter. Immers, diens kennis is gebaseerd op kennis van niet-Joodse lichamen en ziektes, en wie zegt dat dezelfde opgedane kennis zomaar toepasbaar is op Joden. Want misschien werkt hun lichaam wel anders vanwege het kosjere voedsel dat ze eten. Ik moet hier meteen bijzeggen dat de Chatam Sofer in zijn geheel kritisch lijkt te staan tegenover de moderne visie op geneeskunde in zijn tijd, die steeds meer gebaseerd is op universele wetten. Met andere woorden: ze gaan er van uit dat het merendeel van de lichamen op dezelfde manier reageren op bepaalde ziektes en geneesmiddelen. De Chatam Sofer echter, vindt bijvoorbeeld dat een dokter geen geneesmiddel mag voorschrijven aan een patiënt die hij niet gezien heeft. Want wie zegt dat dit medicijn goed is voor dit specifieke lichaam. Tenzij het om zeer algemene kwalen en medicijnen gaat waarvan we kunnen zeggen dat ze algemeen geldig zijn (Chatam Sofer, Even HaEzer II, 61; Chatam Sofer Joreh De’a, 101). Helemaal onzin is dit natuurlijk niet, want van elk medicijn zijn bijwerkingen bekend die slechts bij bepaalde mensen optreden, maar bij de meesten niet. Denk ook aan genetische aanleg voor bepaalde ziektes, die mogelijk ook gevolg heeft voor het specifieke verloop van een ziekte en de behandeling daarvan.
Grappig hierbij is overigens ook dat de (verouderde) visie van de Chatam Sofer tegenwoordig weer populairder aan het worden is. In integratieve medicijnen en de meer alternatieve hoek benadrukt men ook de persoonlijke en individuele kant van ziekte en genezing. Zo zou iemands levensgeschiedenis van belang zijn bij het ontstaan van de ziekte, maar ook bij de genezing ervan.
Waar haalt de Chatam Sofer deze denkbeelden vandaan? Onder andere uit een Talmoedpassage (Avoda Zara 32b) waarin gesproken wordt over het voorschrift om vloeistoffen ’s nachts te bedekken en geen vloeistoffen te drinken die overnacht hebben terwijl ze open en bloot lagen (giloei). Het drinken van onbedekte vloeistoffen zou schadelijk voor het lichaam zijn omdat slangen – en misschien ook andere giftige reptielen – hiervan kunnen drinken en hun gif hierin achterlaten. Hierop merkt een Talmoedgeleerde van ruim 1500 jaar geleden op, dat er Arameeërs zijn (mensen uit Babylonië), die ogenschijnlijk helemaal geen last hebben van het drinken van onbedekte vloeistoffen. Dus waarom zouden Joden dit soort vloeistoffen niet kunnen drinken, lijkt hij op empirische basis te suggereren. De reden hiervoor is – zo vertelt de Talmoed – dat die Arameeërs hun lichaam al schade aangedaan hebben door het eten van insecten en reptielen – wat volgens de Tora verboden is – maar zo hun lichaam wel als het ware immuun hebben gemaakt voor de kwalijke eigenschappen van onbedekte vloeistoffen waarin (mogelijk) gif zit van slangen. Tja...
Ik denk dat de Chatam Sofer tevens beïnvloedt is door de Kabbala. De Chatam Sofer was namelijk de leerling van een van de laatste kabbalisten in de 19e eeuw in Duitsland, Natan Adler. Met deze Natan Adler leerde hij intensief Kabbala. En juist de Kabbala legt vaak allerlei rechtstreekse, causale verbanden tussen materie en geest, tussen lichaam en ziel. Een andere kabbalist – Nachmanides (Spanje, 13e eeuw) – doet namelijk ook in zijn Tora-commentaar opmerkelijke uitspraken. In de passage in de Tora over de onreinheid van een vrouw in haar periode, merkt deze kabbalist het volgende op: “En ook wordt er over dit onderwerp het volgende op waarheid berustende experiment verteld ... dat wanneer de menstruerende vrouw [nidah] aan het begin van haar periode in een heldere spiegel van metaal kijkt en dit langdurig doet, er op de spiegel rode druppels zichtbaar worden, als bloed. Want deze schadelijke eigenschap in haar [= de onreinheid] brengt het minderwaardige voort en de slechte lucht verbindt zich met de spiegel.” (Ramban op Wajikra 18:19). Met andere woorden, de onreinheid van de vrouw in haar periode wordt door haar ‘uitgestraald’ op de lucht, die als intermediair de kwalijke eigenschappen hiervan op fysieke wijze overdraagt en uitdrukt op het metaal van de spiegel, in de vorm van rode vlekken. Spontane roestvorming misschien, wie zal het zeggen...