Met de wetten over het Sjemita-jaar (Sjabbat-jaar) en het Jovel-jaar (Jubeljaar) – sluit Wajikra de lijst wetten af die moeten leiden tot de rechtvaardige samenleving in het Beloofde Land (Wajikra 25). Want het is nogal wat, deze idealistisch aandoende richtlijnen die ervoor moeten zorgen dat elk zevende jaar het land braak ligt en ingrijpende landbouwwerkzaamheden niet worden uitgevoerd. Bovendien deelt iedereen gelijkelijk in wat op de velden te vinden is en is gedurende één jaar het land en haar opbrengsten zonder (juridische) eigenaar – hefker in de rabbijnentaal. Gedurende één jaar is iedereen even gelijk: “De sjabbat(opbrengst) van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u wonen.” (25:6)
Handel in de landbouwproducten is dan ook uit den boze gedurende één jaar. In de aanvullende wetgeving in Dewariem over het zevende jaar lezen we ook over de schuldenregeling waarbij alle schulden in het zevende jaar vervallen en niet mogen worden geïnd. Wie denkt dat hij daarom niet hoeft te lenen aan zijn medemens die in financiële nood zit, heeft het danig mis volgens Dewariem.
“Neem u ervoor in acht, dat in uw hart niet de kwade gedachte opkomt: (zie,) het zevende jaar nadert, het jaar der kwijtschelding. Waardoor uw oog hard wordt jegens uw arme broeder, en u hem niets geeft; zodat hij over u tot de Eeuwige roept en u zich bezondigt. (Maar,) u zult hem zeker (geld) geven en laat uw hart geen slechte gevoelens hebben wanneer u (het) hem geeft, want hierdoor zal de Eeuwige, uw God, u juist zegenen in al uw werk en in alles wat u onderneemt.” (15:9-10)
Geen kleine zaak, die Sjemita-wetten … Maar, het past misschien wel mooi in de huidige tijdsgeest waarin wordt gesproken over de nadelen van continue groei en de voordelen van 'consuminderen', duurzaamheid en recyclen.
Het Jubel-jaar voegt er nog een dimensie aan toe: na vijftig jaar keren landgoederen weer terug naar de oorspronkelijk eigenaren, en soms geldt dit ook voor bepaalde huizen. Wie zijn bezit door tegenslag is kwijtgeraakt, zal nooit in een armoedeval terechtkomen die langer duurt dan twee generaties. Na vijftig jaar zal dit dus zoveel mogelijk worden gecorrigeerd. Handel in land heeft dan ook geen permanent karakter in de Tora: “En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want de hele wereld /het gehele land is van Mij; en als vreemdelingen en bijwoners zijn jullie met Mij.” (25:23)
Natuurlijk rijst de vraag hoe dit 'economisch gezien' reëel is. “En wanneer u zegt: 'Wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen immers niet zaaien noch onze oogst inhalen?' Dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. In het achtste jaar zult u zaaien, maar nog van de oude oogst eten – ja, tot het negende jaar, totdat haar oogst (van het achtste jaar) binnenkomt, zult u van het 'oude' eten.” (25:20-22)
Interessant genoeg doet de Tora net alsof zij het verhaal van Joseef in Egypte is vergeten, met het verhaal over de zeven vette en zeven magere jaren, en de oplossing om in tijden van overvloed te sparen voor de mindere jaren. Analoog hieraan zou het dus in de lijn der verwachting liggen dat men dit systeem van de Sjemita-jaren gaat implementeren door gedurende de zes jaren van elke zevenjarige cyclus landbouwopbrengsten te sparen voor het zevende jaar. Dan is het mogelijk om deze wetgeving in de praktijk te brengen zonder dat het gevaar bestaat dat men werkelijk in problemen komt of dat de meeste mensen het niet zien zitten omdat het niet realistisch en haalbaar zou zijn.
De Tora zegt dit echter niet. We moeten het doen met de belofte dat de oogst elk zesde jaar overvloedig zal zijn en genoeg zal bieden voor het zesde jaar, het zevende jaar, en het hele achtste jaar, wanneer er nog geen opbrengsten zijn uit het versgezaaide. Maar misschien mogen we het iets meer realistisch lezen en gaat de Tora ervan uit dat de oogst van het zesde jaar – analoog aan het verhaal van Josef in Egypte – inderdaad wordt opgespaard, zodat men genoeg heeft voor het zevende jaar en meer. Alleen mag dit niet het initiatief van de mens zijn – alleen nadat God zijn zegen heeft gegeven, mag men dit planmatig aanpakken op menselijke wijze – alleen op deze manier is de boodschap van Sjemita te internaliseren.
Wie overigens de moeite neemt om het verhaal van Joseef nog eens te lezen in Bereesjiet 47 ziet dat er bijna geen groter contrast kan zijn tussen de wetten van Wajikra voor het Beloofde Land, en wat Josef in de Egyptische context doet. In Egypte raakt iedereen alles kwijt – vee, land en bezittingen – en is dit verlies van landgoederen ook permanent en komt het hele land in handen van de Farao.
Tot slot: misschien moeten we overvloed en schaarste ook wat subjectiever zien. We kennen allemaal wel verhalen over hoe we vroeger bij oma en opa met alle kinderen in één kamertje sliepen en iedereen toch nooit het gevoel had dat er niet genoeg plaats was. Of het kleine pannetje soep dat toch elke keer weer genoeg bevatte voor iedereen, en niemand ooit honger had na zo’n (bescheiden) kop soep. Zoiets?
Sjabbat sjalom!