Vroeg in de ochtend word ik gebeld. Mijn moeder. Of ik ‘het’ gehoord heb. Wat? De aanslag in een sjoel. Har Nof, waar mijn ouders meer dan 15 jaar woonden en ikzelf ruim vijf jaar. De straatnaam ken ik nog – ik weet ongeveer waar het is. De sjoel zelf ken ik niet; in de afgelopen 20 jaar zijn er veel sjoels en jesjiwes bijgekomen. De namen van de vermoorde mensen zeggen me aanvankelijk niets. Maar wanneer ik de foto’s op internet zie, komen twee ervan me enigszins bekend voor. De slachtoffers hebben een gezicht gekregen. Dat is al meer dan de vele slachtoffers die dat niet hebben. Omdat ze ver van ons bed zijn, of soms zo verminkt zijn dat we niet eens zullen weten wie ze waren. Verdampt. Een aanslag in een lange reeks van terreur tegen gebedshuizen van verschillende religies. Van nu, maar ook van vroeger. Is er dan niets heilig meer?
De carrousel kan weer gaan draaien. Sommigen zullen wijzen op de Israëlische provocaties, de nederzettingen, de bezetting. Anderen beginnen over de onwil van de Palestijnen, de taal van het geweld die de enige taal is die ze begrijpen. Of over het grote aantal aanslagen uitgevoerd door Moslims – waarbij dan even wordt vergeten dat de slachtoffers vooral Moslims zijn. Weer anderen zullen spreken over de uitzichtloosheid van de situatie. Over de vredesbesprekingen, de gebiedsteruggave, of de Palestijnse staat als mantra. Bekende geluiden. Want wie wil er oorlog? Behalve mensen die de oorlog als voorwaarde voor de vrede zien, en vrede als de kiem voor de komende oorlog.
Misschien willen we wel te veel. Het conflict moet terstond opgelost worden, de vrede nu gebracht worden, de impasse moet verdwijnen. Maar enkele dagen rust is ook al mooi. Dagen die weken worden, en weken die maanden worden. Jaren misschien. Die de wonden niet helen maar wel enigszins dragelijk maken en waarin de mensen door de kleine dingen van het leven worden gegrepen. Gewoon het aardse leven: opstaan, eten, drinken, werken, slapen, dienen en beminnen. Even zonder de grote idealen waarnaar de hele werkelijkheid zich moet plooien. Desnoods met kracht. Wie veracht de dag van de kleine dingen? Een prachtige uitspraak uit Zecharja 4:10. Uit die dagen van kleine dingen groeit soms die gouden menora. Uit die éne steen kan een Tempel groeien.
Lees het zelf in dat hoofdstuk 4 van Zecharja.
Een prachtig verhaal in deze context gaat over de bekende Reb Chaim uit Volozhin, leerling van de Gaon van Vilna. En net zoals zijn leermeester een eminent Talmoedgeleerde en mysticus. Het verhaal beschrijft hoe Reb Chaim zich de komst van de Masjiach voorstelt. Van het verhaal bestaan verschillende versies – in sommige gevallen wordt het verhaal zelfs aan Reb Chaim uit Brisk toegeschreven. De versie die ik het meest interessant vind, vertelt ongeveer het volgende over de dag waarop de Masjiach komt, door de ogen van Reb Chaim uit Volozhin:
(naar: A.A. Mandelbaum, Redemption Unfolding).
In sommige versies eindigt het verhaal hier (Een langere en minder vrouwvriendelijke versie van het verhaal is ook te vinden in On Repentance (1980) – discussie en lessen van J.B. Soloveitchik over Tesjoewa, opgeschreven en geredigeerd door P. Peli, pag. 184-185). Met Reb Chaim uit Volozhin verzonken in gedachten over wat te doen – de mooiere sjabbeskleding aandoen, die echter één knoop mist, of zijn simpele doordeweekse kleren aanhouden …
Naar mijn idee een prachtig verhaal met veel lagen. Is de vrouw van de rabbijn al vroeg naar de markt om inkopen te gaan doen, of voorvoelt zij met haar intuïtie eerder dan anderen dat de Masjiach die dag komt? We zien bovendien de verlossing zichtbaar worden van buiten naar binnen toe – Reb Chajim zit thuis te lernen en wordt plots geconfronteerd met een nieuwe aarde en hemel op een zeer fysieke manier: fel zonlicht, prachtig vogelgezang. Hoe kan het dat de schoenmaker Eli al eerder weet dat de Masjiach komt dan de grote Reb Chaim? Of begint het allemaal tóch met de lernende Reb Chaim – van binnen naar buiten – die al lerende de messiaanse werkelijkheid zichtbaar maakt, die zich vervolgens van buiten aandient?
En hoe kan iets triviaals als de missende knoop het hele feestje bederven? Wie versmaadt de dag van de kleine dingen? Kleine dingen die opeens belangrijk worden, in kracht en volume toenemen, dan inflateren – een luchtbel worden? Want het messiaanse moment lijkt in dit verhaal alweer voorbij – Reb Chaim blijft mijmerend staan afwegen welke kleren aan te trekken voor de Masjiach. Maar de Masjiach is vast verder getrokken. Of leeft Reb Chaim altijd in de messiaanse tijd, in het hier-en-nu, wanneer hij een boek opent om te lernen?
Sjabbat sjalom!