Een oude Joodse traditie stelt dat men met kinderen die net naar school gaan als eerste studiemateriaal het boek Wajikra moet worden behandel. Het gaat dan over kinderen van vijf jaar zoals de Misjna in Pirké Avot (Spreuken der Vaderen) stelt: "bij vijf jaar – voor Mikra", waarmee de Tora wordt bedoelt.
Dit is een gewoonte die in de (Asjkenazische) strenge orthodoxie (charediem) tot enkele decennia geleden nog zo werd gehanteerd. En misschien gebeurt het nog steeds zo in die kringen. In ieder geval vind je op Internet nog steeds aandacht voor deze minhag, bijvoorbeeld op de site Hidabroot, die een gemengde signatuur heeft met onder andere invloeden van Sefardisch-Oriëntaalse spiritualiteit en chassidisme.
Verschillende redenen worden gegeven voor deze keuze. Al in de Midrasj Rabbah op Wajikra (7:3), die niet later dan de vroege Middeleeuwen tot stand is gekomen, is te lezen: "Rabbi Asi vraagt: waarom beginnen we met jonge kinderen met Wajikra (Torat Kohaniem) en niet met Berésjiet? Maar omdat de jonge kinderen rein zijn en de offers ook rein zijn – laat de reinen komen en zich met de reine zaken (= de offers) bezighouden." Anderen wijzen op de laatste letter van het eerste woord uit het boek Wajikra, namelijk ‘wajikra’, dat in de Tora volgens de traditie met een kleine 'alef' wordt geschreven. Zo dus:
De alef verwijst naar de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet dat deze kinderen net hebben geleerd en het kleine formaat naar hun jonge leeftijd. Daarnaast staat de kleine alef voor de eigenschap van bescheidenheid en nederigheid die men in het sociale leven nodig heeft maar ook in de Torastudie wil deze succesvol zijn.
Moderne lezers zullen wat verbaasd zijn over de keuze voor juist dit boek uit de Tora. Doorgaans vind men Wajikra saai of moeilijk om zich mee te verhouden vanwege de dierenoffers en Tempelwetten die voor veel mensen te ver van hen af staan. Hoewel je Wajikra ook weer tekort doet door te stellen dat het vrijwel alleen over offers gaat of reinheidswetten. Laten we eens goed bestuderen of er andere perspectieven zijn om naar het begrip Tempel en offer te kijken. Allereerst wordt duidelijk dat in de opdracht om een Heiligdom te bouwen helemaal niets over offers wordt gezegd. Het doel is niet een plek om te offeren, maar een heiligdom opdat God te midden van Israël kan wonen – daarom heet dat heiligdom ook het Misjkan, van wonen (sj-ch-n), waar we ook het woord Sjechina aan te danken hebben. Daarnaast is het de plaats waar God met Mosjé communiceert. Deze communicatie heeft twee aspecten: privé-communicatie van aangezicht tot aangezicht tussen God en de grote profeet Mosjé. Maar nog belangrijker dan dat is de communicatie die is bedoeld voor Jisraeel zelf met Mosjé als intermediair en gezant. Dat het bij de Tempel alleen om offers zou gaan als verzoening voor zonden is te beperkt gesteld.
Ook in de beschrijving van het altaar staat niet direct waar het voor dient – het wordt de eerste keer ook gewoon 'het altaar' (ha-mizbe'ach) genoemd (Sjemot 27:1), pas later mizbach ha'olah (Sjemot 30:28), dat doorgaans wordt vertaald als: brandofferaltaar of altaar voor de in-vlammen-opgaande offers (Dasberg), maar elders ook als koperen altaar (38:30). Maar lees ook eens Wajikra 6:1-6: uit de tekst blijkt niet expliciet dat het om een dierenoffer gaat; het lijkt eerder om een houtoffer te gaan. Het vuur moet immers altijd brandende worden gehouden. Het is dan ook de rabbijnse traditie die stelt dat het hier ook om het dagelijkse communale brandoffer gaat, een schaap dat tegen de avond werd geofferd en dat gedurende de avond tot circa middernacht lag na te smeulen. Maar er wordt ook wijn (bij de dierenoffers) en water (op Soekot) op dit altaar geofferd / geplengd of uitgegoten. En vergeet de meeloffers niet – deze worden uitgebreid beschreven in het boek Wajikra, en ook die worden deels of geheel op het altaar verbrand. De invulling van offers als dierenoffers is dus maar één mogelijkheid.
Voor veel orthodoxen is het allemaal minder problematisch – het staat toch in de Tora en is Gods wil. En daarmee lijkt de kous af. En ook Maimonides, die de offercultus in zijn filosofische geschriften als een soort afkicken van afgodendienst beschouwde, noteert in zijn halachische werk Misjné Tora toch de consensus van zijn tijd.
"In de toekomst zal de Koning Masjiach opstaan en het Davidische koningschap naar oude stijl weer invoeren en naar oorspronkelijke heerschappij herstellen. Hij zal de Tempel bouwen en het verstrooide Jisraeel verzamelen. In zijn dagen, zal de naleving van alle rechtsinstellingen (misjpatiem) terugkeren naar hun vroegere staat. Men zal offers brengen, de Sjabbatjaren en het Jubeljaar in acht nemen naar al hun voorschriften zoals beschreven in de Tora." (H. Melachiem 11:1)
Een Derde Tempel dus met dierenoffers – iets dat niet direct aansluit met de moreel-ethische ontwikkeling van de mensheid. Rav Kook ziet het vegetarisme als ideaal in de messiaanse tijd en ziet daarom in de Derde Tempel geen plaats meer voor dierenoffers. Wel voor meeloffers die de voornaamste offers zullen worden als vervanging van de dierenoffers.
"In de toekomst zal de overvloed aan kennis zich verspreiden en doordringen tot zelfs de dieren (…), en de 'offers' die dan van graan zullen zijn, zullen voor God net zo aangenaam zijn als in de dagen van weleer (toen er nog dierlijke offers waren)." Olat Reiyah, Vol.1 (Jeruzalem 1983, p. 29).
Elders echter ziet Rav Kook nog wel ruimte voor dierenoffers in de toekomst. Sommige rabbijnen zien echter wel degelijk veranderingen in de offercultus plaatsvinden in de toekomst van de Derde Tempel: "Rabbi Pinchas, Rabbi Levi en Rabbi Jochanan uit naam van Rabbi Menachem uit Galilea zeggen: in de toekomst die kome moge, zullen alle offers worden opgeheven, behalve het Dankoffer" (Wajikra Rabbah 9:7).
Sommigen proberen de verschillende visies met elkaar te harmoniseren door te stellen dat in de messiaanse tijd alle Torawetten nog zullen gelden zoals vroeger. Pas in de periode van de Opstanding der Doden zullen er veranderingen plaatsvinden. De vraag naar de rol van de geboden in de messiaanse tijd wordt overigens ook al in de Misjna min of meer geproblematiseerd – we hebben het net in de Hagada gelezen.
“Men gedenkt de uittocht uit Egypte in de avonden. Rabbi Eliëzer ben Azarja heeft gezegd: Zie, ik ben als iemand van zeventig jaar, maar ik heb nog niet de verdienste (om een traditie als bewijs te kennen) dat de uittocht uit Egypte ’s avonds met worden gezegd. Totdat Ben Zoma de (volgende) Midrasj leerde: ‘Want er is gezegd (in de Tora): “opdat u de uittocht uit Egypte al de dagen van uw leven gedenke” [Deut. 16:3]: “De dagen van uw leven”, dat zijn de dagen (= overdag), “Al de dagen van uw leven”, dat zijn de nachten (hierbij inbegrepen)’. En de geleerden zeggen: ‘de dagen van uw leven’, dat is in deze (onverloste) wereld. ‘Al de dagen van uw leven’ – hierbij zijn de dagen van de Masjiach inbegrepen.” (Berachot 1:5)
Sjabbat sjalom!