Veel dingen in het Jodendom zijn onderhevig aan inflatie. Een enkel woord in Tenach, een enkel zinnetje in de Talmoed, een alinea in een boek over gebruiken (minhagim), het leidt tot boekenkasten vol met literatuur over één onderwerp – enige Jiddisje overdrijving is hierbij wel toegestaan toch? Ondertussen blijft men – als het uit komt – natuurlijk wel vroom de mantra uitspreken dat ‘Jodendom nooit met de tijd meegaat’, ‘Jiddisjkeit onveranderlijk is’, en ‘tradities houvast geven in een veranderlijke wereld’. Laten we eens een voorbeeld van dichtbij bekijken. We hebben het dan over een ritueel in verband met de naderende lente – je zou het niet meteen zeggen gezien de temperatuur op het moment, maar toch. Wie in de lente bloeiende bomen ziet, moet daar een zegening over uitspreken.
Nu is er in de Tora niets concreets te vinden over het uitspreken van welke liturgische zegening dan ook. Wel aanknopingspunten: zo moet je nadat je hebt gegeten van de goede oogst van het (heilige) land in de vorm van graan, druiven, vijgen, graantappels, olijven en dadels God danken voor al het goede van het land (Dewariem / Deut. 8:10). Wat je precies zegt en hoe, staat er niet. Dat kun je wel lezen in de rabbijnse literatuur – in het Talmoeddeel Berachot (Zegeningen). De rabbijnen verbinden zegeningen niet alleen met het genieten van eten en drinken, maar ook met allerlei natuurfenomenen of met het uitvoeren van een ritueel (handenwassen, kaarsen aan steken, voorlezen uit de Tora, et cetera.), wanneer je iets lekkers ruikt, iets mooi ziet, of over goede dingen en minder vrolijke dingen. Het hele leven is één grote zegening als teken van dankbaarheid.
In de Talmoed lezen we in Berachot 43b het volgende: “Zegt Rav Jehoeda: wie in de dagen van de maand Nissan naar buiten gaat en de bomen ziet bloesemen, die zegt: ‘Geprezen bent U Eeuwige, Koning der Wereld, die niets aan de wereld deed ontbreken. En die daarin goede schepselen (= het dierenrijk) en goede bomen maakte, zodat de mensen daar van kunnen genieten …”. In de halachische Codex van Maimonides beslaat dit hele ritueel niet meer dan een paragraafje dat bijna woordelijk een herhaling is van de Talmoedische uitspraak is. Ook de Sjoelchan Aroech uit de 16de eeuw wil er weinig woorden aan vuil maken. Er wordt alleen aan de Talmoedtekst toegevoegd dat men de zegen slechts één keer per jaar zegt, en dat men niet meer zegent als er al vruchten zichtbaar zijn (SA OH 236:1).
Laten we nu eens kijken naar de beschrijving van het ritueel op de website van Srugim, een website uit de religieus-zionistische hoek. De zegen over de boom is uitgegroeid tot een mini-sjoeldienst. Men opent de zegening nu met een kabbalistische formule, want de zegening heeft inmiddels een mystieke betekenis gekregen: het verlossen van de gevallen zielen die gereïncarneerd zijn in het plantenrijk. Ja, voor het uitspreken van de zegening over bloeiende bomen is opeens hogere mystiek kennis noodzakelijk:
“Voor de vereniging van de Heilige-Geprezen-Zij-Hij en Zijn Sjechina (…) Uit naam van heel Israël, en uit naam van alle zielen (nefasjot), geesten (roechot) en nesjamot die in relatie staan met de wortel van onze zielen, geesten en nesjamot, hun gewaden en zij die aan hen verwant zijn; uit de vier werelden Atsiloet, Beri’a, Jetsirah, en Asija en de specifieke details van deze vier werelden.”
De tekst vervolgt met de bede dat het uitspreken van de kabbalistische tekst ook de juiste intenties tot resultaat hebben, waardoor alle heilige ‘vonken’ die in het plantenrijk zitten, worden verlost samen met de zielen, geesten en nesjamot die in dat rijk gereïncarneerd zijn. De tekst vervolgt met een verzoek aan God om die zielen te zuiveren, te reinigen en zegenen te herstellen (tikkoen). Mogen wij door het uitspreken van deze zegen alle tien zegeningen krijgen die door Jitschak aan Jacob werden gegeven (terwijl die dacht Esav te zegenen). Vervolgens sluit men af met twee verzen uit de Psalmen:
“Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Eeuwige, mijn rots en mijn verlosser.” (Ps. 19:15, NBG 1951)
“De liefelijkheid van de Eeuwige, onze God, zij over ons, en bevestig het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat.” (Ps. 90:17)
Pas na al dit voorwerk zegt men de zegen: “Geprezen bent U Eeuwige, Koning der Wereld, die niets aan de wereld deed ontbreken. En die daarin goede schepselen (= het dierenrijk) en goede bomen maakte, zodat de mensen daarvan kunnen genieten …” Men sluit nu af met Psalm 122 en Psalm 128. O ja, en graag deze zegen alleen over vruchtbomen zeggen (behalve bloeiende amandelbomen) – hoewel dat nou weer niet in de Talmoed staat.
Door deze uitbreiding van het ritueel verliest het paradoxaal juist veel van de directe beleving en spontaniteit. Hoe mooi is het om na een lange periode van herfst en winter door een lenteachtig veld te lopen, betoverd door de schoonheid van de natuur, de dronkenmakende geuren en kleuren? Door alle toegevoegde franje ga je zo op in het ritueel dat misschien het belangrijkste je ontglipt: de esthetische ervaring van een bloesemboom! En dat kan natuurlijk ook niet de bedoeling zijn …
Sjabbat sjalom!