R. kende ik al enkele jaren, want hij was een buurman van me. Of beter gezegd: een verre buurman, want strikt gezien woont hij niet in mijn eigen straat, maar een straat verder. Toch zag ik hem gedurende de afgelopen jaren bijna dagelijks. Echt diepe gesprekken hadden we niet echt. Over het weer, het voetballen, over wat er op de voorpagina van de kranten stond, en ons werk. Dat was het zo'n beetje. Eigenlijk kende ik R. dus niet echt. Ik weet eigenlijk niet eens wat hij nu precies deed voor werk. 'Iets in de horeca.' En dat hij al jaren een mooie vriendin heeft waar hij mee samenwoont. Maar wat die doet weet ik al helemaal niet. Verder schijnt er een oudere puberzoon te bestaan uit een eerder stukgelopen huwelijk. Niets bijzonders dus allemaal.
Tot ongeveer twee weken geleden. R. – die normaal altijd gladgeschoren was – had opeens een stoppelbaardje gekregen, dat hij ook niet meer zou afscheren. Maar ik had er geen aandacht aan geschonken. Ik vond het wel raar toen hij opeens vroeg "of ik in God geloofde". "He bah", dacht ik, "hij is toch niet aan het radicaliseren", schoot het even door mijn hoofd. Maar, ik had nog niets in de gaten. Ook niet toen hij een dag later een beetje hinkte. Ik vroeg of hij een sportblessure had. "Nee", zei hij, "Ik ben geopereerd aan een 'zekere plaats'", terwijl het leek alsof hij mij een knipoog gaf. "Zeker een liesbreuk", dacht ik toen nog. En ook had ik nog niets in de gaten toen hij enkele dagen later vroeg of "jullie binnenkort weer een feestdag hebben". Ik antwoordde zoals gewoonlijk onduidelijk, binnensmonds mompelend, en in ambigue taal – zoals gewoonlijk op vragen die aan mijn Joodse identiteit raken. Een dag later vroeg hij opeens of "er niet zoiets bestaat als een Joodse agenda of kalender met al die feestdagen erop". "Mesjogge-geworden", concludeerde ik. Mijn vrouw die hierbij ook aanwezig was en altijd wil helpen, bemoeide zich in het Hebreeuws er tegen aan: "geef hem die loeach, wat kan jou dat schelen". Ja, doei! Onzichtbaar gaf ik haar een subtiel schopje tegen haar hiel. "Lekker voor de veiligheid van Joods Nederland", legde ik haar later thuis uit.
Ook toen hij een dag later met een verbandje om zijn neus liep – een cosmetische correctie volgens hem – klaagde over rugpijn, en iets mompelde over doorgezakte voeten, had ik nog steeds niets in de gaten. Tot eergisteravond. Via een vage nieuwsbrief die allerlei informatie verzamelt over Joden en jodendom in Nederland, werd mij een Youtube-filmpje toegestuurd waarin R. de hoofdrol speelde. Hoewel hij een enorme rode keppel droeg, een inmiddels langere baard zijn gezicht tooide, zijn neus langer scheen geworden, en onder aan zijn overhemd lange tsitsiet wapperden, was het onmiskenbaar R. Maar R. had veel te verduren in het filmpje. Ergens op locatie in Amsterdam-West werd R. door allochtone jongeren bespuugd en uitgescholden. De klappen zouden later komen. "Hij heeft het zelf uitgelokt", zouden een aantal jongeren zeggen. Op het fimpje is op de achtergrond vaag te horen dat R. enkele keren 'kutmarrokaantjes' tegen ze zegt. Maar dan moet je het volume wel op zijn allerhoogst zetten. Met tranen in de ogen keek ik het filmpje uit – R. had inmiddels op het kleine TV-schermpje schrammen in zijn gezicht en een bloedneus. Opeens begreep ik het: R. was een lokjood geworden!!! Een rechtvaardige lokjood onder de volkeren! En ik wist al die tijd van niets.
Meteen rende ik naar boven naar mijn vrouw, en maakte haar wakker (Ma kara?! – hisjtagata leha'ier oti? Vertaling: 'wat is er gebeurd, ben je gek geworden om me wakker te maken???'). Slaapdronken bekeek ze het filmpje. "Ah, dat is R.", zei ze na het fragment 5x gezien te hebben. "Maar, waarom ziet hij er zo gek uit? Is het Poeriem of zo?" Hoe leg je 'lokjood' uit in het Hebreeuws? Laat maar (azow, noe), zeg ik tegen haar. Samen keken we nog 3x naar het filmpje en gingen toen naar bed.
Gisteravond laat zag ik R. nog even op straat lopen. Hij keek wat schichtig om zich heen. Snel rende ik naar hem toe en omhelsde hem. "Bedankt!", fluisterde ik met zachte stem, terwijl we beiden nu zachtjes huilden.
"Ik ga verhuizen", zei R. "we voelen ons niet meer veilig hier".
"Maar wat gaan jullie dan doen?", vroeg ik.
"'Jullie' is Jodenvolk", zei hij op cynische toon.
"We gaan de eerste weken in een safe-house voor lokjoden wonen, daarna zien we wel verder".
"Ik slaap ook slecht", zei hij nu op droeve toon. "Ik heb zeer beklemmende dromen. Maar ik heb gelukkig al een afspraak gemaakt met JMW en de Sinai."
Ongelofelijk. R. is een echte held. Waren er maar meer Nederlanders als R. Daar kan Harry Übermensch nog een voorbeeld aan nemen.
En terwijl R. langzaam wegloopt – iets hinkende – kijk ik hem na, totdat zijn silhouet vanuit de verte niet meer zichtbaar is. Verbeeldde ik het me, of straalde zijn lichaam in de duisternis van de nacht een zwak licht uit?
Ik had het opeens koud gekregen. Hoewel het een warme dag was geweest, was het in de avond flink afgekoeld. Ik ritste mijn vest van mijn trainingspak dicht en liep langzaam naar huis met een triest gevoel.
Zou ik R. ooit weer zien?