De parasja van deze week, Ki Tavo (Dewariem 26:1 - 29:8), opent met het gebod van het brengen van de bikoeriem – de eerste vruchten. Zodra de eerste vruchten aan de bomen hingen, moesten deze naar Jeruzalem worden gebracht. Daar werden ze in de Tempel aan de koheen, de priester, aangeboden – in een mandje. Maar voordat de vruchten van de priester waren, moest de eigenaar een soort verklaring uitspreken waarin eerst de slavernij en ellende werden belicht, daarna de uittocht uit Egypte. Een soort verkorte Haggada – maar dan niet op Pesach. Bovendien gaat dit verhaal verder, en stopt het niet bij de uittocht: “En Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land, overvloeiend van melk en honing. En nu heb ik de eerstelingen van de vruchten van het land gebracht, die U, Eeuwige, mij gegeven hebt.” (Deut. 26:10). De eigenaar van de vruchten identificeert zich persoonlijk met de oude geschiedenis van Israël, maar benadrukt ook de Intocht in het land en de bijbehorende positieve zaken. Alsof hij ook zelf het land is ingetrokken, samen met aanvoerder Jehosjoe’a en de anderen …
Een prachtig gebod in een agrarische samenleving. Maar stel dat we dit in het heden weer zouden willen uitvoeren – hoeveel Joden zouden dan nog naar Jeruzalem trekken met de eerste vruchten? In de huidige moderne economieën is de agrarische sector nog maar klein, en die van de fruitteelt al helemaal. We halen liever de bomen elders leeg … Toch, met deze parasja in het vooruitzicht besluiten we al een week eerder om ons voor één zondag, voor een uur of meer, even landbouwer te voelen bij fruitkwekerij Wiering in Zwaagdijk, niet ver van Enkhuizen en Hoorn. In deze fruittuin – ook wel de zelfplukfruittuin genoemd –, die wordt gerund door André Wiering, kunnen stadsmensen zoals wij zich voor even agrariër voelen. Door zelf daar de pruimen van de bomen te plukken – enkele maanden eerder waren er kersen.
We gaan met familie uit Israël op weg naar de pluktuin. Omdat ik op gespannen voet met de tijd leef en niet zo goed in GPS-navigatie ben als anderen, arriveert ons equipe als laatste. We melden ons bij André – een sympathieke, lange man – en ik zeg dat we bij een groep horen. “Ah, bij de Israëli’s”, is zijn reactie, en hij geeft ons kort een introductie over de spelregels en de soorten pruimen. Even later lopen we met de lege emmers al tussen de fruitbomen. Het blijkt allemaal minder romantisch dan ik thuis dacht (uiteraard hadden we dit idee weer via via gekregen – whats-app en zo). Mijn open sandalen zijn bijvoorbeeld niet zo’n goed idee. Verder blijken ook wespen van pruimen te houden, evenals spinnen en andere insecten die op en tussen het fruit zoemen en hangen. En hoewel er goedbedoeld af en toe een ladder of trap staat, maken wij daar toch geen gebruik van.
In redelijk korte tijd hebben we onze emmertjes gevuld met pruimen – donkere en lichte, grote en kleine, rijpe en minder rijpe vruchten. Trots lopen wij met onze bikoeriem naar André, die de buit weegt. “Spraken jullie nou net Hebreeuws?”, vraagt hij nieuwsgierig. Ik antwoord bevestigend. Dan vraag ik hem naar de grote hoeveelheden rijpe en rottende vruchten op de grond. Dat is toch zonde. “Tja, de pruimen lopen niet altijd lekker – de kersen weer veel beter”, verzucht hij. “Kan je er geen jam van maken, of schnaps – slivovitsj wordt toch ook van pruimen gemaakt?”, probeer ik. “Ik heb daar de tijd niet voor”, antwoordt de man die inmiddels een grote hoed heeft opgezet, die hem een Amerikaanse cowboy-achtige (of Amish) uitstraling geeft. “Zeg het voort, zeg het voort”, zegt hij nog. “Als ik een foto van je mag maken mét hoed, dan kunnen we die gebruiken”, zeg ik een beetje brutaal …
Op de terugweg en nog na genietend van deze bijzondere ervaring als stadsmensen, doen we nog even Hoorn aan. Ons oog valt meteen bij de ingang van de stad, even voorbij het station, op een steen waar een Mageen David, een Davidsster, op staat. Zal wel weer een oorlogsmonument zijn, denk ik wat cynisch en wil al doorlopen. Maar ik besluit toch even een kijkje te nemen. Het blijkt een herinneringssteen te zijn, aan de geruimde Joodse begraafplaats die tweehonderd jaar de Joodse gemeenschap van Hoorn (en omstreken?) bediende. In 1968 moest de begraafplaats plaats maken voor een weg – met toestemming van het rabbinaat van Utrecht – en werden de graven overgebracht naar een nieuwe begraafplaats aan de Berkhouterweg. Op de website van de vereniging Oud Hoorn is het hele verhaal te lezen.
Een waardig monument met bijschrift dat recent is geplaatst (eind 2015).
Volgens de parasja (27:1-8) moest ook de Tora op steen worden geschreven, als een soort monument. Maar wel één dat je overal kon meenemen en weer kon opbouwen. Het zijn vooral de monumenten die de Joden buiten de grote steden zichtbaar maken. Verwijzend naar een (ver) verleden dat niet meer bestaat. Maar, er zullen misschien ook nu nog wel Joden in Hoorn wonen.
We horen en zien er misschien niet zo veel van. Volgens de rabbijnen schreef Mosjé de Tora op die stenen “be’er hetev” – goed uitgelegd (27:8). Dat betekent volgens de rabbijnen: in alle toen bekende – zeventig – talen, opdat, waar je ook bent, de Tora en God ook bij je zijn.
Sjabbat sjalom!