Nog mijmerend over Sjawoeot en de mogelijk meer aardse, natuurgodsdienstige betekenis ervan, werd ik benaderd of ik voor de leernacht in sjoel iets voor wilde lernen – het maakte niet uit waarover en het onderwerp mocht door mijzelf worden bepaald. Dus ging ik het experiment aan en zette nog wat stappen op dit pad en legde het de mensen voor. Want wat ik eigenlijk bedoelde te zeggen is dat door van Sjawoeot een lernfeest te maken – hoe belangrijk dat ook is – maken we een zekere scheiding tussen het lernen en ons fysieke bestaan.
Zo doende concentreren we onze religieuze aandacht vooral op lernen (en rituelen) maar de rest van de tijd – waarin we van alles doen – is dan neutraal. We doe ons werk en zijn ons dan mogelijk niet verder bewust van de ethische en morele opdrachten die de Tora ons ook dáár voorhoudt. Want voor de meeste mensen was landbouw vroeger hun werk en de economie van die tijd en de daaruit vloeiende sociale structuren waren daar grotendeels op gebaseerd. En daarover heeft de Tora dus best vergaande dingen te zeggen, te weten in de structuur van zes jaar werken en elk zevende jaar een rustjaar waarin schulden vervallen. En na zeven cycli van zeven jaar is er het Jubeljaar waarin alle slaven worden vrijgelaten en mensen weer terugkeren naar hun voorouderlijke bezit omdat absoluut eigenaarschap niet bestaat – de aarde hoort aan God toe. Enfin, u kunt het lezen in hoofdstuk 25 van Wajikra. Het lijkt geen toeval dat Sjawoeot datzelfde ritme van zeven maal zeven en vijftig symboliseert.
Toch was men creatief genoeg om iets van de aardse en natuurkant van Sjawoeot te laten terugkeren in de traditie – de aanwezigheid van gewassen in sjoel. Bij ons in sjoel is dat allemaal esthetisch verantwoord: naast de Aron Hakodesj staan twee sierlijke vazen met mooie (kunst)bloemen. Wie de bronnen gaat bestuderen ziet dat het oorspronkelijk anders werd gedaan, of op verschillende wijzen werd ingevuld. Waar komt die minhag vandaan? Hij wordt als eerste genoemd bij de Maharil – een belangrijke Asjkenazische rabbijn uit Mainz in de veertiende, vijftiende eeuw. De Tur (dertiende, veertiende eeuw) vermeld de minhag niet en kende deze hoogstwaarschijnlijk ook niet; hij zou pas later ontstaan. Niemand die toen wakker lag dat er opeens iets nieuws werd gedaan. Volgens de Maharil is het “de minhag om op de vloer van de sjoel welriekende grassen (asawiem) uit te spreiden en rozen ter vreugde van het feest.”
De variant van deze minhag in de Sjoelchan Aroech wordt door de Remah (Polen, zestiende eeuw) in zijn glossen op de tekst van r. Josef Karo toch net weer iets anders beschreven: “en het is de gewoonte om grassen uit te spreiden op Sjawoeot in de sjoel en in de huizen ter herinnering aan de vreugde van het geven van de Tora.” (OH 494:3). Rabbijn Mordechai Leibush (1530-1612) was de bekendste leerling van de Remah en schreef een eigen commentaar op de Sjoelchan Aroech – de Lewoesj. Hierin is vaak terug te vinden hoe hij de woorden van zijn leermeester heeft geïnterpreteerd of heeft ontvangen. In zijn Lewoesj schrijft hij: "het is de gewoonte om grassen uit te spreiden op de feestdag van Sjawoeot in sjoel en in de huizen als herinnering aan de vreugde van het geven van de Tora, want er waren grassen rond de berg Sinaï zoals er is gezegd (Sjemot 34:3): ‘ook het kleinvee en het grootvee mogen niet weiden’ (in de buurt van de berg) – dat betekent dus dat er weidegrond was.” Dit laat zien dat het onwaarschijnlijk is dat het over welriekende struiken of grassen gaat, of rozen. want die worden doorgaans niet gegeten door dieren – zeker niet als hoofdvoedsel.
De Magen Awraham (Awraham Gombiner, zeventiende eeuw) geeft weer een andere invulling aan de minhag (OH 494 par. 5): “het is de gewoonte om bomen neer te zetten in de sjoel en thuis – en mij lijkt de reden dat men zich herinnerd dat op Sjawoeot het oordeel wordt uitgesproken over de boomvruchten en men voor deze (de vruchten) zal dawwenen." Jonge fruitbomen blijkbaar in sjoel. We zien dus een heel fluïde omgang met gebruiken, waarbij niemand stilstaat bij de vraag of dat allemaal wel mag – traditie is immers iets dynamisch. De vragen komen pas later, wanneer zij wat meer statisch wordt. Men vindt het te veel lijken op niet-Joodse gebruiken rond het christelijke Pinksteren of de kerstboom.
Enfin, Sjawoeot was nog niet afgelopen of ik kreeg een verzoek om hier wat meer over te vertellen in een andere groep. Het werd een boeiend gesprek over de mogelijke invullingen van Sjawoeot – de tradities opnieuw bekijken. Iemand kwam met het idee om een nachtelijke wandeling in de natuur te houden – voor of na het lernen. Iemand anders wil mediteren naast het lernen. Een derde had het geloof ik over zingen/muziek (gaat het in de orthodoxie niet halen …). Waar het op neerkomt is dat sommige mensen best behoefte hebben aan een invulling naast de al bestaande tradities en niet ter vervanging daarvan. Dat moet toch mogelijk zijn, om de traditie nieuw en fris te houden? “Laat ze elke dag nieuw zijn in je ogen”, wordt daarover gezegd in de Tora.
Sjabbat sjalom!