‘A Jid darf leben mit der Zeit’, een Jood moet met de tijd leven. Deze uitspraak zou door de eerste Chassidische Rebbe van Chabad-Lubavitch zijn gedaan ergens in de tweede helft van de achttiende eeuw. Zijn toehoorders begrepen aanvankelijk niet wat hun Rebbe nu precies bedoelde. Tuurlijk moet je bij de tijd zijn, in welke tijd anders?! De Rebbe bedoelde echter iets anders – een speciale soort van tijd, Tora-tijd. Tijd die gevuld wordt door de inhoud en geest van de Parasja van de week. Of dit écht waar is weet ik niet – ik denk aan de verschillende leesroosters die ooit in Israël versus Babylonië werden gehanteerd. In Israël las men de Tora in drie jaar uit; in Babylonië in één jaar tijd (de orthodoxe minhag). Ging de tijd in Israël dan drie keer zo langzaam als in Babylonië vraag je je dan af …
En als je de Tora leest, krijg je de indruk dat men misschien wel de tekst in een cyclus van zeven jaar uitlas. Waarom zou je anders aan het einde van elk Sjemita-jaar – aan het einde van een zevenjarige cyclus – een publieke lezing houden waarin men ‘iets’ leest. Ik zeg ‘iets’ omdat de Tora zelf schrijft dat men ‘deze Tora’ moet voorlezen. Maar wat betekent dat daar? De hele Tora, het hele boek Dewariem, of het stuk dat volgt – de laatste rede van Mosjé? Enfin, bekijk het even zelf in Dewariem 31:10-13. Blijkbaar ging de tijd toen zeven keer zo langzaam als nu? Aan de andere kant, we weten tegenwoordig dat tijd relatief is …
De uitspraak van deze Rebbe is gebaseerd op serieuze ideeën in de klassieke rabbijnse literatuur, die de Tora als schema van de wereld en haar geschiedenis beschouwt. God schiep de Tora met behulp van de Tora, zoals ook een architect bouwtekeningen gebruikt. “God keek in de Tora en schiep de wereld,” zeggen de mystici. Ja, zelfs de levensloop van elk mens zou in de Tora terug te vinden zijn. Deze ideeën staan aan de basis van de uit de hand gelopen aandacht voor de ‘bijbelcodes’ in de moderne tijd. De Tora gaat in deze theorie aan de wereld vooraf, een soort Platoonse ideeënwereld. Maar anders dan bij Plato levert de Tora als blauwdruk van de wereld, wél een perfecte wereld op: en God zag alles wat Hij gemaakt had (met behulp van de Tora), en zie het was zeer goed. Althans in theorie dan, zolang de mensen het niet verpesten …
Waarom schrijf ik dit alles? Omdat ik vorige week even moest denken aan de actualiteit bij de openingspassage van de Parasja van die week: “Rechters en opzieners zult u aanstellen in al uw poorten (van uw steden) …” (Dewariem / Deuteronomium 16:18). Ik moest denken aan de eeuwige roep om meer politie, toezicht en controle als antwoord op nieuwe uitdagingen die beangstigend kunnen zijn. Maar gaat dit het probleem écht oplossen? Ik denk het niet. De roep om het aanstellen van rechters en opzichters in de Tora gaat gepaard met een oproep tot een zeer hoge moraal. Gerechtigheid, gerechtigheid zult u nastreven. Deze verdubbeling kunnen we ook lezen als: de uiterste gerechtigheid (‘gerechtigheid der gerechtigheid’). Toezicht, controle en handhaving – allemaal nodig en nuttig – mogen geen vrijbrief zijn voor het aantasten van de morele samenleving. “Het doel heiligt de middelen,” zeggen echter ideologieën helaas maar al te vaak …
Zwaardere kost is de opening van de Parasja van deze week (Dewariem / Deuteronomium 21:10-14). Deze gaat over oorlogsrecht – wanneer je tijdens een oorlog gevangenen hebt gemaakt, en daar een zeer mooie vrouw ziet naar wie je verlangt, dan mag je die onder bepaalde voorwaarden tot vrouw nemen. De rabbijnen – ingegeven door de actualiteit toen? – benadrukten al ruim 1500 jaar geleden dat de Tora hier niet iets positiefs leert, dat ons nastreven verdient. Nee, integendeel, de Tora spreekt hier tot de destructieve krachten in de mens, diens Kwade Neiging. De regulering hiervan door de Tora is vooral als een ontmoedigingsbeleid te zien. Wie deze weg toch kiest, krijgt veel ellende in zijn huis. Hij zal deze vrouw uiteindelijk haten, haar scheiden, en het kind uit deze relatie zal een losgeslagen typje zijn (zie Rasji op 21:11) – zoals we dat verder lezen in de Parasja (21:15-21) …
De Noam Elimelech van de Chassidische meester Rabbi Elimelech van Lizensk ziet het allemaal nog veel spiritueler en geeft een allegorische uitleg op de openingspassage van de Parasja:
Deze oorlog zegt de Noam Elimelech, is de oorlog tegen het kwaad in jezelf, de Kwade Neiging. Deze kan je uiteindelijk alleen overwinnen met hulp van God (God geeft ze in uw hand…). Wanneer je deze overwonnen hebt zal je de ‘mooie vrouw’ zien, de ziel. Maar tegelijkertijd besef je dat zij in gevangenschap zit. Gevangen in je eigen beperkingen, zodat je beseft dat je nog een lange weg te gaan hebt. Dit wekt je verlangen tot je ziel, zodat je haar uiteindelijk uit haar gevangenschap kan bevrijden en thuis kan brengen als echte vrouw. De harmonie is hersteld …
Tot slot bereikte mij deze week zoals altijd – ik krijg mezelf sowieso bijna nooit van de lijst van ontvangers af van allerlei toegezonden materiaal waar ik nooit om gevraagd heb – de Olam Katan (Kie Teetsé, nr. 463), het Sjabbat-blad voor de jeugd dat in brede kring wordt gelezen (vooral religieus-zionistisch). Ik lees altijd alleen de SMS-vraagbaak van rabbijn Shlomo Aviner uit Eli (ja, buiten de Groene Lijn …), omdat deze rabbijn een raadselachtige figuur blijft in mijn ogen (en dus interessant). Ziehier deze vraag:
Antwoord: Nee, verboden vanwege ‘een struikelblok voor een blinde leggen’, en het ondersteunen en versterken van zondig gedrag. Daarom moet je zeggen ‘ik weet het niet’, dat wil zeggen – ik ken geen toegestane manier (= ik zou niet weten hoe dat zou mogen, en dus lieg je daarmee niet).
Sjabbat sjalom!