Afgelopen vrijdag viel mijn blik in een winkel op de voorpagina van het NIW: een blakende Leon de Winter en ega Durlacher voor één of ander gebouw. De ondertitel luidde: Leon & Jessica over Anne.
Nee hè, dacht ik, niet weer… Helaas. De Winter & Co mochten het nieuwe toneelstuk over Anne Frank schrijven. Uiteraard heb ik het artikel niet gelezen. Ik leid al een tijd aan een Winter-depressie die zo rond Supertex inzette (‘Een Jood in een Porsche mag dat …’). Maar waarom eigenlijk een toneelstuk over Anne Frank? Wat voegt dit toe? Stelt het iets aan de kaak dat we niet wisten? Waarom de sjoa tot entertainment maken? Tot iets dat je kan ervaren vanuit je stoel …
Ik hoor u al zeggen dat men zo weinig over de Tweede Wereldoorlog weet tegenwoordig. Is dat zo? Elk jaar worden er nieuwe boeken, speelfilms, en docu’s geproduceerd over dit thema. Op elke openbare school wordt aandacht aan WOII en de sjoa besteed – overlevenden komen langs en vertellen hun verhaal. De Tweede Wereldoorlog is gewoon onderdeel van het lesprogramma. Ah, 22,4762% van de leraren op Islamitische scholen in Nederland durven de sjoa niet te behandelen? Nou, die leerlingen zullen vast naar het nieuwe theaterstuk gaan en het volledige arrangement met boottocht en champagne nemen … En de borrelbox natuurlijk.
Gelukkig zijn er mensen die het wél prachtig vinden. Bijvoorbeeld Afshin Ellian in Elsevier – een huisvriend van de Winterschrijver …
In een Open Brief aan de directeur van het Anne Frank Huis legt hij het allemaal precies uit. Want die stoute directeur Ronald Leopold had vraagtekens durven zetten bij de nogal commerciële aankleding van het stuk.
Want: bootreisjes, uitgebreid dineren – het kan allemaal met een Anne-arrangement. Nee, Ellian weet precies hoe de Joden het doen:
Heb vorige week nog leuk gefonduud met vrienden na de lewaje van een familielid van hen. Naadloos doen we dat hè.
Ellian houdt een lange spitsvondige verhandeling over het menu in het Anne-theater, waarvan de conclusie luidt:
Wat een slimme man die Ellian – en zo goed op de hoogte van de Joodse cultuur en religie!
Maar ook Robin de Levita, producent van de voorstelling Anne, vindt het allemaal belachelijk, die kritiek:
Waarom kun je pas een oordeel geven over iets als je het gezien hebt? En geldt dat dan ook niet voor de sjoa zelf? En waarom is dat eigenlijk een belachelijke discussie? Volgens Ted Musaph in de HP – zelf overlevende en voormalig voorzitter van het Joods Historisch Museum – juist terecht iets om vraagtekens bij te zetten:
Nogal raar van De Levita om kritiek bij voorbaat af te doen als ‘belachelijk’. Ook een doorgaans verstandig man als Harry van den Bergh deed in zijn Crescas-column van 25 april een pleidooi voor het toneelstuk, en doet kritiek af als ‘nogal bekrompen’. Maar ja, Van den Bergh behoort tot de genodigden op 8 mei (Ik mag aanwezig zijn bij de première …)
De kernvraag is of we van de rauwe misdaden van de sjoa een cultuurproduct moeten maken, iets dat we kunnen vastpakken, bijschaven, bezitten, redigeren. Is het absolute goed en het kwaad niet juist subliem en eenmalig uniek omdát we het niet kunnen verbeelden, niet kunnen bevatten? Is de nagedachtenis aan een persoon niet heilig omdat we er van af moeten blijven? Wordt het in de vorm van een esthetische cultuurervaring geen afgod? Is elke film of elk toneelstuk over de sjoa niet in strijd met het ‘Nooit weer’? Past een toneelstuk in de Joodse traditie van het sober herinneren van de doden? Vraag het Ellian, die weet het vast! Was het geen fantastisch statement geweest als De Winter & Durlacher – zelfbenoemde morele kompassen van Joods Nederland, vervangende ambassadeurs van de Staat Israël en vertolkers van de Joodse onderbuik - principieel geweigerd zouden hebben om dit toneelstuk te schrijven? En hoe zit het eigenlijk met de herinnering aan al die minder getalenteerde vermoorde Joden die geen dagboeken nalieten, misschien niet eens konden schrijven? Maar genoeg hierover …
Tot slot wil ik nog een ervaring met u delen. Afgelopen maandag waren we in Düsseldorf en bewonderden de mooie winkelstraten en gebouwen. Opeens hoorde ik een taal die ik kende, en woorden die mij bekend voorkwamen. Ze schalden de straten in en weerkaatsten tegen winkelpuien en huizen. Het was het Eel Malee Rachamim-gebed (vertaling: God, vol van erbarmen) ter herinnering aan de slachtoffers van de sjoa. Enkele tientallen meters verder, op het Heinrich Heine-plein, werd vanuit een muziektent het gebed voorgedragen door een rabbijn. Jonge Joodse Duitsers deelden papieren uit met uitleg van wat de ceremonie inhield. Want de ceremonie ter nagedachtenis aan de 2.500 vermoorde Joden van Düsseldorf was georganiseerd door de plaatselijke Joodse school. Gedurende circa twee uur lazen jongeren en ouderen de namen van alle 2.500 slachtoffers voor. Kijk maar eens naar de korte impressie (met dank aan mijn dochter Naor, die het op haar telefoon filmde …).
De toespraken in het Duits, die repten van de afschuwelijke misdaden van de nazi’s, hadden hier in de open lucht, zo maar op een plein, tussen het winkelende publiek een haast surrealistisch effect. Voorbijgangers bleven af-en-toe staan om te luisteren, en liepen daarna weer verder. Ik kreeg er kippenvel van. Indrukwekkend ook om te zien hoe de Joodse gemeenschap van Duitsland gewoon in de openlucht, zonder noemenswaardige bewaking, de sjoa kan herdenken. In de uitgesproken gebeden voor de Joodse slachtoffers van de sjoa hoorden we de wens: In het Hof van Eden zal hun rustplaats zijn … en moge zij in vrede rusten op hun doodsbed. En dus niet: Moge in het Hof der Theaters hun rustplaats zijn … en moge zij in vrede rusten in hun toneelstuk …
Sjabbat sjalom