In de Joodse traditie zijn Pesach en Sjawoeot onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide feestdagen vertegenwoordigen het idee maar elk op een andere manier: "… wanneer u (Mosjé, lm) het volk uit Egypte hebt geleid, zullen jullie God dienen op deze berg" (Sjemot 3:12).
Het ontvangen van de Tora (Openbaring) en Exodus (Bevrijding) zijn dus intrinsiek met elkaar vervlochten. Pesach is de fysieke bevrijding uit benauwende omstandigheden: de wreedheid – of beter, onverschilligheid – van de Farao in Egypte, de slavernij (of elke andere vorm van knechtende arbeid die onvrij maakt), een onvrije en onveilige samenleving met scherpe tegenstellingen (zij-wij), hiërarchische structuren die onvrij maken, om maar een paar aspecten te noemen. Wie uit Egypte trekt, is nog niet per se vrij, daar is veel meer voor nodig.
Een en ander wordt in het bekende ‘Dajenoe’ beschreven: je hebt wel middelen nodig om in je nieuwe situatie vrij te zijn (geld) en oude structuren dienen écht te worden achtergelaten (afgoden, het verzinken van de achtervolgers in de zee). Maar dan beginnen de problemen pas: de tocht door de woestijn van de onzekerheid – je bent weliswaar bevrijd van de ellende van eerst, maar hebt nog geen zicht op een nieuw doel – althans, het doel is niet direct te bereiken (veertig jaar omzwervingen in de woestijn). Toch zijn deze omwegen ook onderdeel van de nieuwe toekomst.
Volgens de rabbijnen is de nieuwe, positief geladen vrijheid die van de Sinaï. Daar wordt de mens pas echt vrij, omdat hij nu ook een nieuw doel heeft, dat hem boven zichzelf uittilt. Dit doel wordt vormgegeven door actie (Mitswa) en reflectie / denken (Tora). Wie zich committeert aan deze taak, is pas echt vrij: “ ‘De (Stenen) Tafelen waren het werk van God en het schrift was Goddelijk schrift, op de tafelen ingegrift’ (Sjemot 32:16). Lees niet 'ingegraveerd' (charoet), maar vrijheid (chéroet) – want alleen hij die de Tora actief bestudeert is écht vrij" (Avot 6:2). Deze vrijheid houdt in dat je de dingen vanuit een meta-perspectief kan bekijken – met de helikopterview (Avot 6:2, vervolg). Het ingraveren betekent volgens sommigen dat inhoud en vorm volledig op elkaar aansluiten, dat binnen- en buitenkant één zijn, materie en geest, idee en uitvoering, één zijn. Deze eenheid en integratie zorgt voor die vrijheid, omdat er geen spanning en strijd meer is.
Deze verheven ideeën worden in praktische pakketjes omgezet tijdens het Omertellen. Ideeën die niet in de praktijk worden 'geoefend', zijn vaak niet uitvoerbaar. Door te tellen drukken we uit dat we invloed kunnen uitoefenen op processen en (een mate van) controle hebben. In de Joodse spiritualiteit worden de zeven weken tussen Pesach en Sjawoeot, tussen negatieve bevrijding en positieve bevrijding, tussen vrijheid van materie en vrijheid van geest, verbonden met zeven eigenschappen / begrippen die op verschillende wijzen tot uitdrukking komen in de wereld, de mens en de Godheid. Dit zijn de volgende zeven sefirot, de zeven lichten, voorwerpen of andere termen waarmee deze worden aangeduid: Chesed – Genegenheid (liefde), Gevoera – Discipline (strengheid, oordeel) Tiferet – Schoonheid (harmonie, warmhartigheid, Tora, waarheid), Netsach – Eeuwigheid (overwinning, vasthoudendheid), Hod – Pracht (realisatie, oprechtheid) Jesod – Fundament (actie, herinneren) en Malchoet – Koningschap (daadkracht, spraak, externe realiteit en verwerkelijking).
Elke sefira hoort dus bij één week, die zelf ook weer uit zeven niveaus bestaat (dagen). Tijdens het tellen van de Omer reflecteren we op deze eigenschappen, zuiveren we deze en proberen we ze in de praktijk op zuivere wijze te realiseren. Totdat we op de 49ste dag aan de voet van de berg Sinaï staan, om de Tora te ontvangen, de drie bovenste sefirot: Keter (Kroon), Chogma (Wijsheid) en Bina (Inzicht) die met het cognitieve te maken hebben (de mochin). Deze kunnen niet door onszelf worden gerealiseerd maar moeten we van 'boven' krijgen, vanuit een hoger perspectief. Zo, nog best veel te doen dus, totdat we van de kaastaart van Sjawoeot kunnen genieten …