Voor de moderne lezer en toehoorder vormen de wekelijkse lezingen uit het boek Wajikra niet altijd boeiende kost. De precieze uitvoering van de dierenoffers in de Tempel behoort niet automatisch tot onze religieuze bagage en afstand tot de beschreven praxis is dan voelbaar.
We krijgen namelijk een uitgebreid overzicht van de verschillende dierenoffers: 1) het brandoffer (olah), 2) het zondeoffer (chatat) voor verschillende zwaardere vergrijpen en soms afhankelijk van de functie die men bekleed, 3) het vredesoffer (sjelamim), 4) de vrijwillige offers die men soms beloofd heeft te brengen (neder en nedava), 5) het schuldoffer (asjam) dat voor bepaalde specifieke overtredingen wordt gebracht, 6) het 'hangende' schuldoffer (asjam taloej) dat bedoeld is voor situaties waarin men een vermoeden heeft een zware overtreding te hebben begaan maar geen zekerheid heeft (anders zou je een chatat moeten brengen), 7) inwijdingsoffers voor priesters (miloe'im), 8) het dankoffer (toda) voor personen die een gevaarlijke situatie doorgekomen zijn en de dagelijkse communale offers in de ochtend en avond (tamid).
Dat zijn dus best veel soorten dierenoffers. Waarom al die dierenoffers, vraagt de moderne lezer zich dus af. Tegelijkertijd moet wel worden gezegd dat vele oudere culturen het dierenoffer kennen – het jodendom is hierin zeker niet uniek. En zeker als we in ogenschouw nemen dat veel oudere culturen ook mensenoffers kenden, is historisch-cultureel perspectief wel op zijn plaats voordat we vragen stellen bij onze eigen Joodse offercultus.
Bovendien raakt vaak onderbelicht dat niet alle offers in de Tempel per se een dierlijke herkomst hebben. Zo is het meeloffer (mincha) ook één van de offers in de Tempel waarvan verschillende soorten bestaan en die ook qua bereiding variëren. Maar er werd ook wijn uitgegoten op het altaar bij de dierenoffers, hetgeen je dus ook als een plengoffer van vegetarische oorsprong kan benoemen. En laten we ook het dagelijkse wierookoffer (ketoret) niet vergeten dat een speciaal recept kent (Sjemot 30:22-36) en waarin volgens de rabbijnen elf soorten specerijen en planten zijn verwerkt. Het is verboden om dit als leek voor eigen gebruik – om de lekkere geur – na te maken (30:37-38).
Toch is het problematisch voor de moderne mens om zich een Derde Tempel voor te stellen waarin dierenoffers weer in ere worden hersteld. Velen zouden dit zien als een stap terug in de menselijke ontwikkeling. Toch is dat wel de visie van de orthodoxie en zoals dat ook door de traditionele liturgie wordt uitgedragen. Ook Maimonides, die in zijn filosofische geschriften nog (kleine) vraagtekens plaatste bij de offercultus, stelt in zijn codex dat de dierenoffers gewoon terugkeren.
Een opmerkelijke eenling met een interessante 'oplossing' is rabbijn A.I. Kook (1865-1935). Hij ziet vegetarisme als het doel van de mensheid in de messiaanse tijd – dierenoffers passen dus niet in deze ontwikkeling. Hij interpreteert op ingenieuze wijze het vers in Maleachi 3:4 dat in de context van een eindtijdscenario van deze profeet wordt uitgesproken: "Dan zal het offer van Jehoeda en van Jeruzalem de Eeuwige aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren." 'Offer' wordt hier aangeduid met het woord mincha, dat in veel teksten inderdaad offer of gave betekent. Maar dus ook meeloffer. Ziehier de vegetarische Tempelcultus in de toekomst volgens rabbijn Kook.
Sjabbat sjalom!