Het hele boek Dewariem is, zoals ik eerder schreef, een grote afscheidsrede van Mosjé aan en voor het volk Jisraeel. Staande aan de overkant – de oostzijde van de Jordaan – gaat Mosjé in op de afgelopen veertig jaar. Over de hoogte- en dieptepunten. Mosjé waarschuwt, bemoedigt en wijst terecht. Maar tegelijkertijd geeft hij perspectief en kijkt hij ook vooruit naar de toekomst, naar de nieuwe generatie die wél de overtocht maakt naar het Beloofde Land. En hij legt het volk rechtsregels en geboden voor die extra belangrijk worden in de rechtvaardige samenleving die men daar al opbouwen.
Volgens de rabbijnen gaf Mosjé de kritiek op subtiele wijze. In verhulde taal zinspeelde hij op episodes die minder glansrijk waren, maar zonder dit op een grove wijze te doen. Zo zijn de plaatsaanduidingen die Mosjé geeft aan het begin van het boek Dewariem allemaal namen met een dubbele betekenis – ze verwijzen naar een plaats maar ook naar een negatieve gebeurtenis.
“Dit zijn de woorden, die Mosjé tot heel Israël gesproken heeft aan de overzijde van de Jordaan, in de woestijn, in de steppe, tegenover Soef, tussen Paran, Tofel, Lawan, Chatserot en Di-Zahav …” (Dewariem 1:1).
'Woestijn' – het vele gemopper in de woestijn en gebrek aan vertrouwen; 'steppe' (arava) – een verwijzing naar de uitspattingen met Midjanitische vrouwen en de afgodendienst aan Baal Pe'or in de steppen van Moab, bij Sjitim; ‘Soef’ – verwijst naar het gemor bij de Schelfzee (Jam Soef) waar Israël te weinig vertrouwde in de doortocht door die zee; 'Tofel en Lawan'- verwijst naar het 'witte' (lawan) manna dat door de Joden als smakeloos (tavél) werd gezien; 'Paran' – slaat op het debacle van de verspieders die uit de woestijn van Paran werden gezonden; 'Chatserot’ – verwijst naar de opstand van Korach en de zijnen daar; en 'Di-Zahav' dat is te lezen als: daj zahav – overvloed aan goud, oftewel de zonde van het Gouden Kalf.
Misschien ook voor ons een goed voorbeeld hoe scherpe discussie ook subtiel kan worden gevoerd, met woorden die de ander in zijn waarde laten in plaats van die persoon neer te zetten als idioot, inferieur, gevaarlijk of wat meer …
Dan is er het onderricht van Mosjé – de laatste lessen van een groots leraar aan de nieuwe generatie. Ook hier wordt exact de locatie genoemd van deze lessen.
"En dit is de Tora (/wet), die Mosjé de Israëlieten voorlegde. Dit zijn de getuigenissen, de inzettingen en de rechtsverordeningen, die Mosjé uitsprak tegen de Israëlieten op hun tocht uit Egypte. Aan de overzijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sichon, de koning van de Amorieten, die te Chesjbon had gewoond, die Mosjé en de Israëlieten verslagen hadden …" (4:44-46).
Het gaat dus om een herhaling, “op hun tocht uit Egypte”, en nieuwe wetgeving die volgt. Toch is de locatie “in het dal tegenover Beth-Peor” een aparte plek voor onderricht. Al eerder verwees Mosjé naar deze plek (3:29). Volgens de Ibn Ezra wordt met dit dal het lagere gebied bedoelt bij de Pisga – de bergtop waar Mosjé het hele land Jisraeel mocht bekijken en vanuit een hoger perspectief geheel kon doorschouwen zonder het te betreden. Bovendien keek Mosjé niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd en zag hij verleden, heden en toekomst (zie mijn vorige column). Toch ligt dit dal tegenover 'Beth-Peor', de cultusplek van Baal Peor, 'heer van Pe'or'. 'Peor' betekent zoiets als verwilderd, chaos, achterkant, opengesperd. Volgens de rabbijnen bestond de dient aan Baal Peor aan het zich ontlasten voor een afgodsbeeld. Een volledige ongeremdheid, emotionele incontinentie misschien. Niet de ideale plek om lessen over het góede leven te houden.
Waarom dan toch die plek? Misschien wel om ons tot bescheidenheid te manen en te leren dat piekervaringen (pisga) geen garantie bieden voor dalen die mogelijk zullen komen, of misschien wel inherent bij het menszijn horen. Maar ook een dal heeft een positieve betekenis in de traditie, als het niet per se naar het lage bewustzijn en gedrag van de mens verwijst, maar naar een gekozen nederigheid en bescheidenheid. Mystieke getallen- en letterliefhebbers wijzen op het woord 'dal' – gaj, geschreven gimmel joed alef. De letters gimmel joed sámen maken dertien, dit verwijst naar de dertien eigenschappen van medelijden (rachamim), die voortvloeien uit de eenheid van het Goddelijke zoals dat aan de schepping voorafgaat – de alef. Maar voorwaarde voor het 'activeren' van deze eigenschappen van genade is dat de mensen zich vanuit eenheid tot elkaar verhouden. Eénheid wordt gesymboliseerd door de alef, maar ook door het woord 'echad' (één) dat óók de getallenwaarde van dertien heeft (alef-1, chet-8, dalet-4). Evenals het woord voor liefde – ahava (alef-1, hé-5, beth-2, hé-5).
Mosjé Alsheich (zestiende eeuw) wijst op het “dal tegenover Peor” als voorbeeld van die genade. Ondanks de zondes van Peor vergeeft God de misstappen en komt de intocht in het land niet in gevaar. Overigens is “het dal tegenover Peor” ook de plek van het graf van Mosjé – als je ten minste van een plek kan spreken – zoals beschreven aan het einde van de Tora (34:6). Volgens één mening, om de kwade krachten rond Peor in bedwang te houden …
Sjabbat sjalom