Dinsdagochtend. Verbijsterd kijk ik naar de eerste beelden van een totaal vernielde vertrekhal van de luchthaven Zaventem. En dat blijkt nog maar het begin te zijn, want onderweg hoor ik op de radio over een nieuwe aanslag in de metro van Brussel. De ravage moet groot zijn, en het aantal slachtoffers ook. Het zal nog even duren voordat precies vaststaat hoeveel mensen er omgekomen zijn en wie de mogelijke daders waren. En inderdaad verschijnen er al snel beelden van drie lieden die de daders van deze moordpartij blijken te zijn. Maar helaas allemaal wijsheid achteraf – de inlichtingendiensten, camera’s en bewaking konden het niet voorkomen. De terreur kent de kwetsbaarheid van een open samenleving, die onder invloed van de terreur de afgelopen 15 jaar juist steeds geslotener is geworden en gemonitord wordt.
Op de tv blijkt ’s avonds het grote media-spel alweer aangebroken. Regeringsleiders en politici die de bevolking oproepen om moedig en standvastig te zijn, terreurexperts die vooral uitleggen dat je het ‘nooit écht kan voorkomen’, de journalist die een problematische wijk van Brussel ‘van binnen’ kent, en een enkele opiniemaker van rechts of links die behalve de daders ook nog een andere schuldige weet aan te wijzen: de multiculturele samenleving, de vluchtelingenstroom, uitsluiting van bepaalde groepen, rechtse retoriek, et cetera. Na een uurtje of wat gekeken te hebben, ben je moe van de grote woordenstroom die zich vaak ook nog eens herhaalt. Een echt antwoord is er niet: wat bezielt iemand om zichzelf op te blazen en in deze gekozen dood tientallen onschuldigen mee te nemen?
En in een wat bredere, meer universele zin: wat bezielt mensen toch om uit naam van een ideaal of waarde andere mensen te doden, te martelen, te mishandelen of ander leed te berokkenen? De Milgram-experimenten van de Joodse sociaal-psycholoog Stanley Milgram zijn wat dit betreft weinig geruststellend. Veel gewone mensen zijn bereid om voor een bepaald doel – in dit geval een wetenschappelijk experiment – een andere persoon zware schokken toe te dienen die potentieel dodelijk zijn. Gelukkig gebeurde dat in dit experiment natuurlijk niet, maar de deelnemers wisten dat niet …
Het heeft ook iets sinisters, die foto van die drie ogenschijnlijk relaxte mannen die een bagagekarretje voortduwen. Eén heeft nog het meest de uitstraling van een toerist, met zijn witte jasje en zwarte hoedje. Maar ook met de andere twee is iets aan de hand: ze dragen een handschoen slechts aan één hand, terwijl de ander gewoon ‘bloot’ is. Het heeft daarmee iets lugubers dat de aanslagen twee dagen voor Poeriem zijn, de Joodse feestdag waarop verkleden een gewoonte is. Maar geheel onschuldig en kinderspel is dat verkleden dus niet – het stelt ons in staat om inderdaad onze identiteit te verdoezelen, te verhullen of bewust een andere identiteit aan te nemen met slechte bedoelingen. Ook hier heeft de terreur een directe invloed op Poeriem. Vanwege de veiligheid en de gebeurtenissen in Brussel willen sommigen liever niet dat men zich met gezichtsbedekkende verkleedspullen bij een synagoge aandient. Omdat men hierdoor onherkenbaar is en niet te controleren. Nadat iemand herkend is, mag hij in de sjoel natuurlijk zo gek doen als hij wil. In Brussel zouden Poeriemfeesten al afgelast zijn. Zo werkt het dus helaas.
Nu is er met kleding en verkleden iets raars aan de hand. Als kleding écht goed zit, dan voelt het alsof het onderdeel van je lichaam is geworden, alsof je het dus niet aan hebt. Omgekeerd is naaktheid de natuurlijke staat van de mens, die door de menselijke cultuur nu weer juist onnatuurlijk wordt gevonden – ‘trek eens even iets aan’. En zo kleden, ontkleden en verkleden we ons in een voortdurende cirkel van wisselingen van natuur en cultuur. Juist als we intensief aan cultuur en samenleving hebben deelgenomen – na ons werk, een feest of iets dergelijks – willen we, in onze privé-omgeving aangekomen, ons graag omkleden. Na eerst gedoucht te hebben natuurlijk, waarin we totaal ontkleed zijn.
De rabbijnen zijn ook met het fenomeen kleding bezig. Aan de ene kant is kleding iets van de buitenkant, iets oppervlakkigs dat niet per se naar de binnenkant verwijst. Het Hebreeuwse woord voor ‘kleding’ – beged – wordt dan ook door sommigen negatief geduid en in verband gebracht met het woord voor ‘bedriegen’ - liwgod. Want kleding kan misleiden en bedriegen doordat je op het verkeerde been wordt gezet door iemands uitstraling. Ook een ander Hebreeuws woord voor bovenkleed of mantel – me’iel (bijv. Sjemot 28:31, I Sam. 28:14) – heeft een negatieve verbinding met het verwante me’ilah – ontrouw en iets misbruiken. Anderzijds gelooft men dat er iets van ‘de binnenkant’ van de mens in positieve zin verschijnt dóór de kleding. Vandaar dat men aandringt op zedelijke en ingetogen kleding, die schoon en netjes is, maar niet overdadig.
Op Poeriem verkleden we ons het liefst zo raar en ‘anders’ mogelijk. We maken een bewuste keuze om ons te verkleden en ons anders voor te doen dan we doorgaans zijn. Zou dat iets te maken hebben met de ervaring dat kleding inderdaad te misbruiken is om een ander te misleiden en te schaden? Vandaar dat we ons bewust moeten verkleden als de ander, om het misleiden af te leren. In het Chassidisme werd het daarom aangemoedigd om je als Joodse man juist als vrouw of niet-Jood uit te dossen. Wanneer wij de ander proberen te spelen in positieve zin, verbinden wij ons in dit gecontroleerde religieuze experiment met de volheid van de mensheid – vooral met de ander – en is de ommekeer naar een betere relatie met die ander altijd mogelijk.
Sjabbat sjalom en gut Poeriem!