De goede lezer zag dat ik in mijn vorige column de extra offers voor sjabbat en feestdagen buiten beschouwing had gelaten in de opsomming. De reden daarvoor is dat die niet in het boek Wajikra staan uitgeschreven maar in Bemidbar 28-29 gedetailleerd aan de orde komen.
Na de verhandelingen over de offers volgen de vele reinheidswetten in Wajikra – ook een harde dobber voor de moderne lezer overigens. Mensen, etenswaren, dranken en voorwerpen kunnen onrein worden. De hoofdbron van onreinheid zijn de mens en dieren. Zij brengen de onreinheid voort die etenswaren en voorwerpen onrein maken. Die onreinheid is bij dieren altijd het gevolg van de dood, maar bij mensen ook door alledaagse en minder alledaagse omstandigheden. Van seksueel contact, menstruatie en een geboorte, tot afwijkende vloeiingen bij mannen en vrouwen of abnormale vlekken op de huid, op het hoofdhaar of de baard.
Zeer diverse situaties dus. Om de onreinheid te laten verdwijnen is het soms nodig om (nadat in bepaalde gevallen de symptomen zijn verdwenen) een onderdompeling van het lichaam in een mikwe te doen, in weer andere situaties is natuurlijk stromend water nodig – een bron. In weer andere gevallen zijn speciale rituelen nodig zoals voor de metsora (Bijbelse huidziekte) of het ritueel van de Rode Koe voor iemand die in contact is geweest met een dode.
We zijn vanuit de moderne context vaak vergeten dat ook de spijswetten oorspronkelijk onderdeel waren van de reinheidswetten. De term 'koosjer' zul je daar in de desbetreffende passage (Wajikra 11) namelijk vergeefs zoeken; tahor en tameh, rein en onrein, zijn de benamingen voor de dieren die volgens de Tora wél en niet mogen worden geconsumeerd.
Dat hele systeem van reinheidswetten kan niet los worden gezien van de Tempel. Onreinheid heeft immers vooral gevolg voor het contact met de Tempel, de priesters en de Tempelwaren – van offers tot gewijd voedsel. Wie toe wil naderen tot het Heiligdom heeft dus best een uitgebreid takenpakket, waarin de reinheid van het lichaam centraal staat en een inspectie en controle over dat lichaam belangrijk zijn. Daar hoort dus ook de juiste voeding bij – wie voor God wil staan moet een lichaam hebben dat opgebouwd is uit rein voedsel. Vandaar dat dit voedsel altijd rein moet zijn. Het offeren van dieren als remedie tegen de zonde behelsde dus wel meer dan alleen een offerdier brengen – dat moest wel in reinheid gebeuren, anders kon je de Tempel niet betreden.
Later zullen de profeten en anderen het hebben over morele rein- en onreinheid. Sommige zonden maken je als het ware onrein, net zoals lichamelijke onreinheid dat doet. Of zoals de Psalmist dat beschrijft over degene die het waard is om de pelgrimage naar de Tempel te maken:
3 Wie mag de berg van de Eeuwige beklimmen en wie mag staan in zijn heilige plaats (makom)? 4 Wiens handen schoon zijn (van onrecht) en zuiver van hart, die niet valselijk de naam (letterlijk: Mijn Ziel, de Goddelijke essentie) gebruikt en niet bedrieglijk zweert.
In de praktijk is altijd een gedeelte van de mensen onrein, door contact met dode dieren – vooral voor de gewone arbeider lijkt dat haast onvermijdelijk in die tijd (dode ratten, muizen et cetera) – menstruatie of bepaalde afwijkende ziektebeelden. Of gewoon door een geboorte, waarna vrouwen soms tachtig dagen niet konden naderen tot het Heiligdom. Hoe inclusief is dus de Tempel? Is het mogelijk om tijdens de feesten met zijn allen de pelgrimage te maken als vrouwen in hun vruchtbare periode regelmatig onrein kunnen zijn?
Opmerkelijk genoeg lijken vrouwen volgens de Tora dan ook vrijgesteld van de pelgrimage tijdens de drie centrale feesten: Pesach, Sjawoeot en Soekot. Dit op grond van onder meer Dewariem 16:16 – " Driemaal per jaar zal ieder van u van het mannelijk geslacht voor het aangezicht van de Eeuwige uw God verschijnen op de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest van de Matsot, het Feest van de Weken (Sjawoeot) en op Soekot.” Betekent dat dat de vrouwen en de jonge kinderen en de kwestbare ouderen – die volgens de rabbijnen ook vrijgesteld waren – gewoon thuisbleven, terwijl de jonge mannen naar Jeruzalem trokken? Het zou ons beeld van de feesten als familiegebeurtenissen op zijn kop zetten. Of betekent het gewoon dat (bijna) iedereen wel regelmatig mee ging naar Jeruzalem, maar niet per se naar de Tempelberg en de Tempel? De vele reinheidsvoorschriften gelden immers vooral voor de Tempelberg en het Tempelcomplex.
Overigens is er met de vrouw die een kind baart en daardoor onrein wordt, ook iets interessants (Wajikra 12:2). Hier staat namelijk letterlijk zoiets als dat de vrouw het kind zal zaaien (tazria) en baren (jaldah ), een wat afwijkende constructie omdat zaad doorgaans altijd met de man wordt verbonden bij mensen. Bijvoorbeeld in Bereesjiet staat er veelvuldig dat de man een kind voortbrengt, het werkwoord J-L-D. Het voortbrengen van kinderen kan namelijk op verschillende wijzen worden verteld in Tenach: meneer X jalad zoon Y (kal – de simpele werkwoordsvorm), meneer X holied zoon Y (hifil ). En uiteraard vinden we ook best vaak dat mevrouw X jaldah kind Y (kal) – eigenlijk het meest normale in onze ogen: de vrouw baart een kind.
Volgens Rasji (Bereesjiet 4:18) moet je dat als volgt verklaren. Als er een hifil wordt gebruikt – normaliter de vorm voor een handeling die door iemand aan een ander wordt gedaan – betekent het dat de man zijn vrouw een kind laat baren (hij is er de oorzaak van). Bij de 'eenvoudige' vorm (kal) betekent het dat de man het zaad 'baart' dat het kind voortbrengt. Zoiets. Wat de diepere reden en betekenis is voor deze verschillende wijze van uitdrukken, vertelt Rasji niet. Volgens de Maharal (Praag, zestiende eeuw) laat de hifil-vorm zien dat het een belangrijk persoon betreft, maar bij de kal-vorm is de nakomeling niet bijzonder.
Ondertussen gaan we gewoon door met de Pesachschoonmaak …
Sjabbat sjalom!