Soekot is het feest van de eenheid: "heel Israël is het waard om in één soeka te zitten". Nu moet zo’n soeka wel groot zijn, maar het idee is meer dat iedereen met elkaar in één gezamenlijke ruimte kan zitten en ongetwijfeld samen de maaltijd gaat nuttigen. Denk aan onze uitdrukking 'samen door één deur kunnen'. Ook de gebeden hebben het over God die de vrede als een soeka uitspreidt over het hele volk Israël en Jeruzalem en vandaar uiteraard over de hele wereld. Hoe anders in deze coronacrisis, waarin we slechts enkele gasten in de soeka uitnodigen of anders dan in gewone jaren zelfs geheel afzien van gastvrijheid. We moeten het er helaas maar mee doen. Onze intenties zijn goed en ik hoop dat velen toch de soeka hebben opgebouwd, ondanks het feit dat ook het weer niet meewerkt – oktober zal zeer nat worden was al gezegd …
Maar laten we toch nog eens kijken naar de overbekende Midrasj die een verband legt tussen de vier soorten van de lulav – mirte, wilg, etrog en dadelpalm – en de vier menssoorten in het volk Israël. Etrog: smaak en reuk, staat voor mensen die Torakennis hebben (geur) en goede daden (vrucht) doen. Loelav: smaak (dadels), maar geen geur – mensen die goede daden doen, maar geen kennis hebben. Mirte: geur, maar geen smaak – mensen met Torakennis, maar geen goede daden. En tot slot wilg: geen geur en geen smaak – geen kennis en geen goede daden. Op zichzelf een mooie gedachte, maar is het niet wat simplistisch om mensen terug te brengen tot vier soorten en vervolgens een eenheid te willen afdwingen? De realiteit lijkt weerbarstiger en lijkt uit meer dan vier menstypes te bestaan. Gelukkig weet de traditie dat ook al.
In Pirké Avot (5:17) wordt namelijk uitgelegd dat er vier soorten mensen zijn met betrekking tot leren en het vergaren van kennis: iemand die alleen leert, iemand die helemaal niet leert, iemand die naar het leerhuis gaat, maar zelf niet leert, en iemand die naar het leerhuis gaat en zelf ook leert. Bovendien wordt elders ook gesproken over mensen die zelf niet leren, maar anderen financieel steunen zodat die wel kunnen leren. En over mensen die leren voor zichzelf en mensen die kennis verwerven om die weer aan anderen te leren. Ook wordt er gesproken over mensen die leren om het geleerde in de praktijk te brengen en anderen bij wie het slechts kennis blijft en niet meer dan dat – wat overigens niet hetzelfde is als het wel of niet verrichten van goede daden, want die zijn doorgaans op de medemens gericht. Over mensen die leren met zuivere intenties (lismah) en mensen die uit instrumentele redenen leren – om eer te verwerven bijvoorbeeld. Dat geeft al een meer genuanceerd beeld.
Maar ook het doen van goede daden blijkt ingewikkelder te zijn dan alleen twee smaken: wel doen of niet doen. Allereerst zijn er mensen die goede daden doen uit zuivere intenties, maar ook om een wederdienst 'terugbetaald' te krijgen. Ook hier verdiept een Midrasj uit Pirké Avot dit nog dieper. Er zijn vier soorten mensen met betrekking tot het geven van geld voor liefdadigheid: 1) iemand die geeft maar niet wil / zich inzet dat andere geven 2) iemand die wil / zich inzet dat anderen geven, maar zelf niet geeft 3) iemand die zelf geeft én wil / zich inzet dat andere geven 4) iemand die én zelf niet geeft en niet wil dat anderen geven. Verder wordt er ook nog gesproken over mensen die goede daden doen met hun geld (tsedaka) en mensen die dat met hun lichamelijke inspanning doen (gemiloet chassadiem) – bijvoorbeeld iemand helpen verhuizen, of iets dragen voor een ouder persoon, et cetera. Bovendien maakt het ook uit hoe je een goede daad doet. Maimonides onderscheidt bij het geven van tsedaka maar liefst acht niveaus.
Al met al is het plaatje nu een stuk gecompliceerder geworden en de waarde van eenheid moeilijker voor te stellen. Want mensen verschillen nu eenmaal. En dat is goed. Laten we ons dit jaar nog meer inzetten voor een jaar van eenheid zonder de verschillen te willen wegpoetsen en elkaar in een dwangbuis van geforceerd eenheidsdenken te persen.
Chag sameach en Sjabbat sjalom!