Het wisselen van de seizoenen

Leo Mock z”l

vrijdag 6 november 2009

Terwijl ik deze column / dit blog aan het schrijven ben, zie ik aan het weer buiten dat de herfst nu definitief begonnen is. Regen, wind, grijze luchten en kale bomen. Dat mag zo langzamerhand ook wel, de herfst is immers al bijna 1½ maand geleden begonnen! Eigenlijk hebben we tot nu toe prima weer gehad, dus ik moet niet klagen. Het begin van de herfst wordt gemarkeerd door de herfstevening – op deze dag zijn dag en nacht even lang en staat de zon boven de evenaar. Op het noordelijk halfrond valt die herfstevening altijd rond 21 september, zoals we dat vroeger op school hebben geleerd: 21 september begint de herfst. In werkelijkheid zit het allemaal wat lastiger in elkaar en valt die evening meestal tussen de 21e en de 23e september. ‘De vier seizoenen worden door 4 momenten bepaald: de herfst- en lente-evening, waarop dag en nacht even lang zijn, en de beide zonnewendes (solstitium): de winterwende in de winter, waarop de dag het kortst is – meestal 21 december – en de zomerwende, de dag waarop de dag het langst is, meestal 21 juni.

De vier seizoenen worden in de Joodse kalender aangeduid met het woord ‘tekufah’. Er zijn dus 4 tekufot: die van de herfst (september / Tisjri), die van de winter (december / Tewet), de lente (maart / Nisan), en de zomer (juni / Tamoez). In de mozaïekvloeren in oude synagoges vinden we naast de sterrenbeelden ook de vier seizoenen afgebeeld. Op onderstaande afbeelding uit de sjoel van Beth Alpha zien we in het midden een soort Helios in de zonnewagen – getrokken door 4 paarden – met daaromheen de 12 sterrenbeelden. In de vier hoeken vinden we de vier seizoenen: in de linker bovenhoek de lente, de rechter bovenhoek de winter, de linker benedenhoek de zomer, en de rechter benedenhoek de herfst.

Beit Alpha

Vooral het begin van de seizoenen – het moment waarop het seizoen astronomisch gezien – precies begint, speelde in het jodendom vroeger een grote rol. De kennis om het moment van het begin van het nieuwe seizoen te berekenen – de tekufah – werd als specialistische, geheime kennis beschouwd. De seizoenen spelen namelijk een belangrijke rol bij de vaststelling van de Joodse-rabbijnse maankalender, met correctie naar het zonnejaar. Pesach moet namelijk altijd in de lente vallen, de Tora noemt Nisan – de eerste kalendermaand – de maand van ‘aviv’ (abib), het moment waarop de vruchten en het graan beginnen te rijpen. In de praktijk betekent dat dus dat Pesach altijd ná de lente-evening moet vallen. Voor Soekot is het eveneens van belang: “En het feest der inzameling (van de oogst), bij de ommekeer van het jaar” (Sjemot 34:22), schrijft de Tora. Met ‘ommekeer van het jaar’ (tekufat hasjana) wordt volgens de rabbijnen bedoeld, het tijdstip waarop het herfstseizoen begint. De Tora gebruikt voor ‘ommekeer’ immers tekoefa, een woord dat zoals we zagen ook het astronomische begin aanduidt van de vier jaargetijden. In praktijk betekent het dat Soekot in de kalender altijd in de herfst moet vallen, ná de tekoefa van Tewet die rond 21-23 september valt. Met het begin van het seizoen – het tijdstip van de tekufah – waren allerlei angsten verbonden. Zo lezen we in de verkorte uitgave van de Sjoelchan Aroech, de Kitsoer Sjoelchan Aroech 33:8 het volgende:

“Het is een gebruik (minhag) om tijdens het wisselen van de seizoenen (tekufah) iets van ijzer op al het voedsel en het drinken te leggen. Maar op gekookt, ingemaakt of gezouten voedsel hoeft dat niet”.

In de vertaling van Z. Goldberg die bij het NIK is uitgekomen klinkt het allemaal wat braver:

“Het is een gebruik om tijdens het wisselen van de seizoenen het voedsel en drinken af te dekken. Maar op wat gekookt, ingemaakt of gezouten is, hoeft dat niet”.

Het verhaal van het ijzer wordt weggelaten, misschien om het niet al te bijgelovig te laten lijken.

Overigens was niet iedereen het er over eens dat het leggen van ijzer in het voedsel en de vloeistoffen het gevaar weghaalt. Maar over welk gevaar hebben we het eigenlijk? In de Sjoelchan Aroech (JD 116:5) van rabbijn Karo (dus niet de verkorte uitgave van Ganzfried) lezen we het volgende in de glossen van Isserlies:

“Het is een wijdverspreid gebruik dat men geen water drinkt tijdens het wisselen van de seizoenen – sommigen zeggen dat dit ook voor andere etenswaren en dranken geldt. En zo schreven ook de oude leermeesters – en dit [gebruik] mag niet veranderd worden”.

Nu weet je nog niet wat dat gevaar nu inhoudt. Andere rabbijnen geven uitkomst: wie dit wel doet, loopt het gevaar dat zijn ingewanden gevaarlijk opzwellen.

De Chacham Zvi (1656-1718) – voormalig rabbijn in Amsterdam – en diens zijn zoon Jakov Embden (1697-1776) moesten niets van dit alles hebben. We hoeven hier helemaal niet bang voor te zijn, schrijft zijn zoon Jakov Embden. Alles wat geen fundament heeft in de Talmoed, hoef je niet voor op te passen. ‘Oude wijvenpraat’ noemde vader dit, schrijft hij.

Hoewel de tekufah in de moderne tijd bijna niet meer belangrijk is, geldt er één uitzondering. In de Diaspora moet men 60 dagen na het begin van de herfst met het vragen van regen beginnen in de dagelijkse gebeden. Maar daarover volgende week meer.

Vergeet uw paraplu niet .....

8 + 1 = ?

Columns 2023

Columns 2022

Columns 2021

Columns 2020

Columns 2019

Columns 2018

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009

Columns 2008

Doneren

Crescas kan niet zonder jouw steun. Met elke donatie, hoe klein ook, steun je onze activiteiten en zorg je dat wij nog meer voor Joods Nederland kunnen betekenen.