Het is bijna Soekot. Hier thuis hebben we een heftige tijd achter de rug en we vrezen voor het verdriet dat nog zal komen. Toch zullen we de soeka opzetten; het leven gaat door, ook wanneer het tegenzit moet de mitswa van het eten en drinken in de soeka immers worden vervuld (hoewel sprake is van vrijstelling bij grote kou). Daarmee zullen wij bovendien weer even letterlijk uit de comfort zone van ons huis worden gesleurd. In een Crescas-column uit 2008 verwoordde mijn vader, Leo Mock z''l, dit als volgt: "Tijdens Soekot verruilen we gedurende een week ons vaste, solide huis voor een wat gammel hutje. Hiermee geven we de onvoorspelbaarheid en broosheid van het menselijke bestaan weer."
Gelet op de huidige omstandigheden, kan ik me hier zeker in vinden. Het is een meer kwetsbaar onderkomen waar wij tijdelijk verblijven. Tegelijkertijd denk ik aan de miljoenen mensen wereldwijd die geen huis hebben, bijvoorbeeld omdat zij op de vlucht zijn, en voor wie tentenkampen dienen als daadwerkelijke woonplaats. Van wie je kunt zeggen dat het hebben van een soeka, een luxe zou zijn …
Gelukkig bestaat er sinds 1966 het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, waarin het recht op behoorlijke huisvesting ligt verankerd (artikel 11 lid 1). Eerder werd een soortgelijk recht reeds erkend in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, artikel 25 (maar dat is geen bindend instrument). Welke huisvesting kwalificeert als 'behoorlijk' en hoever dit recht rijkt, blijkt niet uit het hiervoor aangehaalde verdrag.
Wel wordt één en ander nader toegelicht in een bijbehorend 'General Comment nr. 4' (dat overigens al meer dan dertig jaar oud is; uit 1991). Hieruit blijkt onder meer dat het recht op behoorlijke huisvesting breed dient te worden geïnterpreteerd, en dat sprake is van directe verbondenheid met andere basale mensenrechten (d.w.z.: het recht op behoorlijke huisvesting kan niet 'geïsoleerd' bestaan, zie punt 9). Dat is ook logisch. Het recht op bijvoorbeeld privacy, familieleven, menselijke waardigheid en gezondheid, stelt weinig voor als adequate huisvesting ontbreekt. Voor de Soekot-liefhebbers is interessant dat in datzelfde General Comment (punt 7) specifiek wordt genoemd dat: "(…) the right to housing should not be interpreted in a narrow or restrictive sense which equates it with, for example, the shelter provided by merely having a roof over one’s head (…)".
Dit kan worden gezien als het omgekeerde van een soeka: letterlijk alléén een dak boven het hoofd hebben, volstaat niet. Zou een klassieke soeka, waarbij er juist vier muren zijn (en een ondergrond, niet van gras!), maar waarbij een waterdicht dak ontbreekt, dan wél kwalificeren als behoorlijke huisvesting? Je zou immers kunnen stellen dat muren belangrijker zijn dan een dak, zeker in warme landen waar weinig tot geen regen valt. Het antwoord hierop lijkt toch: nee (en dat vind ik terug in een column van mijn vader uit 2013): "een soeka is inderdaad een hut die voor een mens dus niet voldoende bescherming biedt om de herfst / winter door te komen (…)".
Wat vanuit juridisch perspectief het correcte antwoord is, is uiteraard een andere vraag. Toch benadrukt voornoemde stelling wederom het tijdelijke karakter van het zitten in de soeka. Dat is voor ons in ieder geval zo – en juist daarom is het belangrijk om tegelijkertijd stil te staan bij het feit dat voor velen het verblijf in een dergelijk 'hutje' business as usual is (hetgeen verdrietig is; het idee van de soeka schijnt namelijk te zijn dat men gelijk aan elkaar is …).
Enfin, voorgaande mijmeringen zien dan vooral toe op het recht op het hebben van een 'huis' – dit is nog geen synoniem voor het hebben van een thuis. Hoewel ons gevoel van 'thuis' in ieder geval enorm is opgeschud door het onverwachtse verlies van onze vader, gaan we ons best doen Soekot zo veel mogelijk in zijn gedachtelijn te vieren: met visie, aandacht voor onze naasten, geloof in God en wellicht/hopelijk(?) een vleugje positieve magie.