Na dertien jaar leiding te hebben gegeven aan Crescas, ga ik eind september met pensioen. Julie Blocq, die al een tijdje warmloopt, volgt mij op. Zo’n directeurswissel trekt de aandacht, ook van de pers. Een maand geleden werd ik hier voor het eerst over geïnterviewd, het artikel verscheen vorige week.
Interviewen is een kunst. Dat geldt voor de interviewer, maar zeker ook voor de geïnterviewde. De uitkomst van zo’n tweegesprek kan de geïnterviewde wel eens verrassen. Dat overkwam mij. Het gesprek ging over Crescas. Dacht ik. In de krant vond ik mijn mening terug over de Nederlands-Joodse gemeenschap. Dat wil zeggen … het was een mening over die gemeenschap, zeker niet de mijne.
Het is vast geen verrassing als ik u vertel dat ik het werk van Crescas belangrijk vind, heel belangrijk zelfs. Met alle activiteiten die wij ontplooien, werken wij aan het vergroten van kennis over de rijke Joodse cultuur, de Joodse geschiedenis en veel meer. Dat doen wij voor de Joodse gemeenschap, maar zeker ook voor alle in het jodendom geïnteresseerden om ons heen. De Joodse gemeenschap moet (weer) een normale plaats krijgen in de maatschappij. De bijdrage die wij aan de Nederlandse samenleving hebben geleverd en nog steeds leveren, in kunsten, in de wetenschap, of waar dan ook, moet weer gezien worden. Jodendom moet beschouwd worden als een vanzelfsprekend deel van het Nederlandse leven, als een niet weg te denken deel van de veelkleurige Nederlandse cultuur. Jodendom moet niet meer onmiddellijk geassocieerd worden met de Sjoa of met het Israëlisch-Palestijns conflict. Hoe paradoxaal het misschien ook klinkt, de uitkomst van het interview maakte mij eens te meer duidelijk hoe belangrijk de taak is die Crescas op zich heeft genomen en hoeveel werk er nog te verrichten is.
Van diverse kanten werd ik aangesproken op het artikel. Er sprak een sombere en pessimistische kijk op het Nederlandse jodendom uit. Sommigen lieten mij weten die mening te delen. Ik heb ze moeten teleurstellen. Die sombere en pessimistische kijk lijkt in niets op mijn visie. Er waren ook lezers die mij kennen en die niet begrepen dat ik zoiets gezegd had. Hun twijfel was terecht.
Ik probeer niet blind te zijn voor de ontwikkelingen in de maatschappij. Ja, ik heb het gevoel dat het antisemitisme is toegenomen (het woord antizionisme gebruik ik niet, dat is een absurde term; zij die het over antizionisme hebben, bedoelen antisemitisme). Nogmaals: ik heb dat gevoel, een vergelijking van cijfers over antisemitisme in de afgelopen jaren laat echter geen significante stijging zien. Laat ik het anders formuleren: racistische onderbuikgevoelens zijn niet per se tegen Joden gericht. Reaguurders op ‘mijn’ krantenartikel op de website van PowNed bewijzen dat: de grove antisemitische reacties en de evenzo grove islamofobe uitingen houden elkaar in evenwicht, sommige waren – heel knap – zelfs antisemitisch én islamofoob. Van het lezen van deze reacties werd ik niet vrolijk, maar ik ben niet van m’n stoel gevallen. Ik voel mij kortom, als lid van de Joodse gemeenschap, niet bedreigd, ik voel mij niet belemmerd om hier als Jood te leven.
Ook van de demografische cijfers rol ik niet om. Voor de oorlog woonden er 140.000 Joden in Nederland, een bescheiden deel van de Nederlandse bevolking. Natuurlijk, na de Sjoa, waarin 102.000 Nederlandse Joden werden vermoord, waren wij nog maar met een echt kleine groep over. Maar die groep is ondanks alles stabiel gebleven. We leven inmiddels meer dan 70 jaar nà het einde van de Tweede Wereldoorlog en het aantal Nederlandse Joden is al die jaren niet gedaald. Als er al een verandering is geweest, dan is het de instroom van Israëli’s waardoor de Joodse gemeenschap met zo’n 25 procent is gegroeid! En het effect van alija dan? Verwaarloosbaar. Er zijn relatief weinig Nederlandse Joden die zich permanent in Israël vestigen. Dat was zo, en dat is nog steeds zo. Nederland is geen Frankrijk! Assimilatie zou een probleem kúnnen zijn, maar onze rabbijnen hebben de mogelijkheid om dat gevaar te keren, als zij willen …
Door de beginregels van deze column weet u hoe oud ik ongeveer ben. Ik loop al een tijdje mee in Joods Nederland. Hoe ouder ik word, hoe vaker ik positief verrast ben over de levendigheid van onze gemeenschap. Het aantal activiteiten dat door talloze Joodse organisaties, verenigingen en stichtingen wordt ontplooid, stemt mij hoopvol. In mijn werk bij Crescas ervaar ik dat op dagelijkse basis. Voor onze nieuwsbrief moeten wij wekelijks keuzes maken uit het culturele aanbod, alles opnemen is in de verste verte niet mogelijk. Bij het plannen van activiteiten lopen wij voortdurend tegen problemen aan. Luxe problemen, dat wel. Wij moeten regelmatig concluderen dat een door ons gekozen dag, voor één van onze activiteiten, niet ‘beschikbaar’ is, omdat er al diverse andere activiteiten op dezelfde dag plaatsvinden. Crescas – ik zeg het zonder valse bescheidenheid – speelt hier zelf een belangrijke rol in. Kijk maar eens naar ons vorige week verschenen programma. Of kijk eens naar Maccabi, kijk eens naar de agenda van het Joods Historisch Museum, de agenda van Kunstenisrael, kijk eens naar … ik kan nog een tijdje doorgaan.
Somber? Pessimistisch? Aan me hoela! De Joodse gemeenschap is vitaler dan ooit. We zijn een kleine gemeenschap, maar springlevend!