In Nederland hadden we een hondje. Het was eigenlijk niet onze hond, Luca was slechts een logee. Wel eentje die lang bleef. In feite was ze het huisdier van één van onze dochters. Door omstandigheden, zoals dat zo vaag heet, kwam ze bij ons terecht. Het werd ons adoptiehondje.
We hebben ernstig overwogen om haar mee te nemen naar Israël. Het is een klein diertje, een mix van een Chiwawa en een King Charles. Ze lijkt op de laatste soort en heeft de afmetingen van het eerst genoemde hondenras. Alle importbepalingen hebben we samen met een dierenarts doorgenomen. Een hele lijst met onderzoeken en inentingen, want Israël is streng als het gaat om het meenemen van een hond. Maar het was te doen. Niet goedkoop, net betaalbaar.
Uiteindelijk hebben we Luca achtergelaten bij haar echte baasje dat het maar moeilijk had met ons vertrek en daarom iets van ons dichtbij haar wilde houden (en wij op onze beurt vinden het verschrikkelijk dat onze oudste twee dochters en kleinkinderen niet meer om de hoek wonen). Ik ben benieuwd of Luca ons nog zal herkennen als we voor het eerst in Nederland op bezoek komen, in het najaar of heel misschien wat eerder.
Onze jongste dochter die al jarenlang in Israël woont, stond erop dat we weer een soort Luca in huis zouden nemen. (Zelf heeft ze met haar partner een vrij grote hond - Gigi - die het nooit kan laten om ons van onder tot boven te bespringen als we hem weer zien). We waren er nog niet uit of dat wel zo’n goed idee zou zijn, want honden zijn lief maar ook handenbinders. Op allerlei plekken mogen ze niet naar binnen en ik zie mezelf niet een zonnebril opzetten en een blindenstok hanteren om te doen alsof onze hond per se mee moet om mij te vergezellen.
De eerste sjabbat na onze aankomst op de vrijdag ervoor, liepen we wat verweesd rond in het fraaie park van Ra’anana. We zagen dat daar een plek was waar allerlei honden worden aangeboden ter adoptie. Ook toevallig. We waren toen echter te laat voor de adoptiebeurs. Voor onze dochter was het duidelijk dat we terug moesten tijdens de openingstijd op sjabbat.
Dat gebeurde twee weken later. Onze dochter was in haar nopjes dat we een kijkje gingen nemen. Mijn vrouw vond het direct al een prima idee en ik had er grommend (een hond zou er niet voor onderdoen) mee ingestemd. Het was daar een geblaf van jewelste. Alle honden die ze in de aanbieding hadden - het ging niet om handel, het waren verwaarloosde honden of trouwe viervoeters die om een of andere, ongelukkige reden in een asiel waren beland - waren veel te groot voor ons. Er was één hondje dat de ideale afmetingen had en een vrouwtje was (dat was ook één van onze eisen). Bovenal zag ze er lief uit, al was ze heel erg schuw. Vicky week geen seconde van haar begeleidster die op de grond zat in een lange jurk uit de hippietijd. Als het had gekund, was Vicky daar onder gekropen, zo angstig keek ze naar de wereld om zich heen. Niet zo raar met al die grote soortgenoten die al blaffend niet voor elkaar wilden onderdoen.
Het werd dus Vicky. Na het tekenen van een contract en de belofte dat we met haar zo snel mogelijk naar een dierenarts zouden gaan voor verdere inentingen en het overzetten van de hondenchip op onze naam, vertrokken we - een huisgenoot rijker. Vicky hebben we snel ‘omgedoopt’ in Nola. Dat is een Ierse naam, ontdekten we later. We kwamen erop omdat het de naam is van een leuk terrasje aan de Dizengoff waar we vaak zitten. Het was even zoeken naar een nieuwe naam, maar we vonden dat Vicky een ander leven en ook een hele andere naam verdiende. Ons was verteld dat ze was opgegroeid in een Arabisch dorpje waar ze niet direct een eerste klas behandeling had gehad. Ik heb me er verder niet in verdiept, maar ik geloof dat in de Arabische wereld honden vooral als waakdier worden gehouden. Ze komen niet in huis maar verblijven buiten, in een hok of zoiets.
Dat komt in Israël ook voor. Ik weet nog goed dat we een keer tijdens één van de vele vakanties in dit land op weg waren naar de ingang van het vliegveld Ben Goerion en verdwaalden. We reden langs het ellenlange hekwerk rondom het vliegveld en zagen om de zoveel honderd meter een hondenhok met telkens een waakse herdershond erin. Een beetje geschokt waren we wel. Anderzijds denk ik dat deze honden goed verzorgd werden. Al was het maar uit eigenbelang, want er moeten heel wat uren training in zijn gestopt om ze als waakhond bij het vliegveld te kunnen inzetten. Het hek zal nu wel elektronisch beveiligd zijn.
Nola is nu een paar maanden bij ons. Ze durfde in het begin nauwelijks te eten en te drinken. En als er even wat onraad dreigde - in haar ogen dan, want enige stemverheffing maakte haar al bang - begon ze gelijk te plassen. Ook in huis, dus we hebben heel wat keren de vloer moeten dweilen met chloor om alles netjes weg te werken. Dat is nu nagenoeg voorbij. Een enkele keer wil ze nog wel een beetje plassen als we eindelijk thuis komen en haar lang alleen hebben moeten laten. Dat is dan niet plassen uit angst maar van blijdschap.
Om honden afleiding te bezorgen als ze alleen thuis moeten blijven, heb je hier Dog TV. Je kunt erom lachen, maar dat is toch wel handig want niet ieder tv-programma is geschikt voor een hond die zit te wachten op het baasje. Dog TV is zeer hondvriendelijk, schijnt het. Het zit echter niet in ons pakket.
Uitlaten is een prima gelegenheid om niet alleen de buurt te leren kennen, maar ook de buren. De meeste hondenbezitters die we tegenkomen, kijken echter stug voor zich uit. Heel anders dan in Nederland waar hondenbezitters van alles uitwisselen, zoals leeftijd, geslacht en bijzondere achtergronden. Alleen jonge kinderen willen van alles weten over Nola: ben o bat (mannetje of vrouwtje?), eech koriem lach (hoe heet ze?) en vooral, als ze haar willen aaien, eeze chamoeda (wat leuk), hie nosjechet (bijt ze?). Op dat soort momenten komt er vaak wel een gesprekje op gang met de ouders, of één van de twee. In het Engels of haperend Hebreeuws - van onze kant dan.
Het grappige is dat je zonder dat de zwijgzame eigenaar iets heeft gezegd over de hond, je weet van welke geslacht het huisdier is. Commando’s die in het Hebreeuws worden gegeven hebben óf de mannelijke óf de vrouwelijke vorm. Dus “kom” en “zit” zijn al genoeg om te achterhalen of het om een reu of een teef gaat. Nola heeft andere manieren om daar achter te komen. Maar meestal komt het niet tot besnuffelen, want in de regel gaat ze andere honden uit de weg. Het bijzondere aan haar is dat ze haar territoir met hand, nou ja, poot en tand verdedigt. Thuis begint ze al dreigend te blaffen als iemand bij ons aan de deur staat vóórdat er aangebeld is, dat ruikt ze kennelijk. En buiten laat ze geen hond, groot of klein, naderbij komen als we op een bankje in het park zitten. Van schuwheid is dan totaal geen sprake.
Israël is een echt honden- (en trouwens ook zwerfkatten-) land. Dat Israëli’s op veel vlakken de knop hebben omgezet in vergelijking met de gettomentaliteit, blijkt ook op dit punt. Ik weet nog goed dat een Jiddisj gezegde luidt: As a Jid hot a hund, is der Jid kein Jid o der Hund kein Hund. Of zoiets, mijn Jiddisj is niet wat het moet zijn. Hier hebben Jidden bij vóórkeur een hond, lijkt het wel. In de Talmoed wordt op diverse plekken gerept over honden. En al hebben charediem (ultragelovigen) bijna nooit een hond, honden worden in het jodendom allerminst afgewezen. Nola kan erover meepraten. Nola heeft trouwens veel weg van een kooikerhondje, een oorspronkelijk Nederlands hondenras. Soort zoekt soort, zullen we maar zeggen.