De bemiddeling van de literatuur is geen garantie, maar zonder haar zou de genade van een intelligent hart voor altijd voor ons onbereikbaar zijn. En we zouden misschien de wetten maar niet de jurisprudentie van het leven kennen. Deze mooie zinnen over de literatuur staan in het voorwoord van Alain Finkielkraut bij zijn nieuwste boek Een intelligent hart waarvan begin september bij uitgeverij Contact de Nederlandse vertaling uitkwam. Met als ondertitel: hoe romans je helpen in het leven.
Alain Finkielkraut
Salomo, schrijft Finkielkraut, vroeg de Eeuwige hem een intelligent hart te geven. In de Tanach staat: schenk uw dienaar een opmerkzame geest, zodat ik uw volk kan besturen en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Salomo wilde een goed bestuurder en rechter over zijn volk zijn. En daarvoor verlangt hij een intelligent hart of een opmerkzame geest. Finkielkraut is geen bestuurder of rechter maar daarom zijn die woorden nog niet onterecht gebruikt want een intelligent hart komt iedereen altijd wel van pas.
De in de vorige columns geciteerde woorden van Wassermann en Toller, de traagheid van het hart, zijn op te vatten als de negatieve variant, bedoeld om aan te duiden hoe men gedachteloos aan de verkeerde kant terecht kan komen. Het leek me, schreef ik, verwant met de zo vaak misverstane opvatting van Hannah Arendt die zich in haar boek over Eichmann geschokt toont over diens onvermogen om na te denken over wat hij had gedaan.
Ook Finkielkraut verwijst in zijn voorwoord uitdrukkelijk naar Hannah Arendt. Omdat nadenken, zo leek me, nog niet zonder meer leidt tot de juiste morele oordelen, herlas ik het opstel van Hannah Arendt over Denken en morele overwegingen uit de bundel Verantwoordelijkheid en oordeel. Daarin begint ze met (nogmaals) uit te leggen dat het in haar boek over Eichmann ging om de voor haar zo verbazingwekkende totale afwezigheid van denken wat kan leiden tot grenzeloos kwaad. En ze stelt zich de vraag: Is ons vermogen tot oordelen, tot onderscheid maken tussen goed en kwaad, mooi en lelijk, afhankelijk van ons vermogen tot denken? Hannah Arendt komt in haar opstel tot de slotsom dat het vermogen tot oordelen niet gelijk is aan het vermogen tot denken. Maar daarmee ben je er nog niet. Er zijn momenten in de geschiedenis dat het denken geen marginale zaak meer is. En dan, meent Hannah Arendt, is het denken wel verbonden met oordelen. Ook dit opstel eindigt met een mooie zin: De manifestatie van de wind van het denken is geen kennis; het is het vermogen om goed van kwaad, mooi van lelijk te onderscheiden. En dit kan inderdaad rampen voorkomen, in ieder geval voor mezelf, tijdens de zeldzame momenten waarop het erop aankomt.
Finkielkraut ziet het lezen van romans, schreef Bas Heijne in de NRC, als een mogelijkheid klaarheid te brengen in morele dilemma's en om tegen de geriefelijke aannames van de tijdgeest te denken. Literatuur als moreel instrument. Weliswaar noemt Finkielkraut de bemiddeling van de literatuur geen garantie maar, betoogt hij, het maakt de genade van een intelligent hart wel bereikbaar. Hij behandelt acht boeken die mogelijk behulpzaam kunnen zijn. De grap van Milan Kundera, Alles stroomt van Vasili Grossmann, Het verhaal van een Duitser van Sebastian Haffner, De eerste man van Albert Camus, De menselijke smet van Philip Roth, Toean Jim van Joseph Conrad, Aantekeningen uit het ondergrondse van Fjodor Dostojevski, Washington Square van Henry James en Babette’s feestmaal van Karen Blixen.
Binnen het onderwerp dat in deze columns veelal aan de orde komt, is het opstel over het boek van Sebastian Haffner een goed voorbeeld, al is diens boek strikt genomen geen roman. Het verhaal van een Duitser werd al geschreven in 1939 maar is pas in 2000 uitgegeven, na de dood van Haffner (1907-1999). Sebastian Haffner was in 1938 naar Engeland uitgeweken met zijn verloofde en latere vrouw Erika Hirsch die van Joodse afkomst was. Haffner heette eigenlijk Raimund Pretzel maar, eenmaal in Engeland, wilde hij zijn achtergebleven familieleden niet in gevaar brengen. Zo werd hij Sebastian Haffner. Hierna noem ik hem steeds bij die naam.
Haffner stond aan de goede kant. Ook voor hem was de boekverbranding van 1933 een ijkpunt. De liefhebbers van boeken, schrijft hij, zagen zich plotseling beroofd van hun wereld (...) en als ze het nog waagden te praten over de nieuwe Joseph Roth of Jakob Wassermann, dan staken ze de koppen bij elkaar en fluisterden als samenzweerders. We waren vervolgd tot in de schuilhoeken van ons privéleven maar, voegt hij daaraan toe, de duivel heeft een heleboel netten. Eén van die netten heeft hij de verleiding van die Kameradschaft genoemd en dat vooral is de les die Finkielkraut uit het boek van Haffner trekt.
In 1933 is Haffner werkzaam als stagiair bij het Hooggerechtshof in Berlijn. Als hij op 31 maart van dat jaar naar zijn werk gaat, ik volg vrijwel steeds de bewoordingen van Finkielkraut, lijkt alles normaal, business as usual. Het is stil in de bibliotheek als er van verre enige herrie wordt gehoord. Het lawaai komt dichterbij en er wordt met deuren geslagen. Iemand zegt: Die smijten de Joden eruit, en twee of drie personen proesten het uit, referendarissen net als hijzelf, merkt Haffner stomverbaasd op. Even later dringen een paar bruinhemden de bibliotheek binnen en verkondigen grof: Niet-ariërs dienen direct de zaak te verlaten. Of ze nu advocaat of rechter zijn, de Joden pakken hun spullen bij elkaar en vertrekken zonder een woord te zeggen.
Als Haffner enige tijd daarna ingeschreven staat voor het laatste examen dat toegang geeft tot de magistratuur, moet hij met de andere referendarissen naar een kamp waar ze de vorming zullen krijgen, nodig voor de ideologische taak die hun te wachten staat. Interessant is wat er dan gebeurt. Meedoen, zo vat ik zijn belangwekkende verhaal noodgedwongen veel te simpel samen, geeft ook Haffner een gelukkig gevoel. We zijn, schrijft hij, verkameraadschappelijkt. Overdag heeft men geen tijd om na te denken en is er geen gelegenheid om ik te zijn. De kameraadschap, ervaart Haffner, neemt de eigen verantwoordelijkheid weg en vervangt alles wat met individualiteit en cultuur te maken heeft.
Haffner heeft weerstand geboden aan de verleiding van die Kameradschaft. Hij wist zich, in de woorden van Finkielkraut, aan de bekoring van de ontindividualisering te onttrekken. Zijn carrière bij de rechterlijke macht geeft hij op. Hij kon zijn verkameraadschappelijkte land achter zich laten en als Sebastian Haffner het herstel van de betrekkingen met de cultuur concretiseren door de voornaam van de grootste Duitse musicus te kiezen.
Finkielkraut komt in zijn opstel over Het verhaal van een Duitser tot de conclusie dat Haffner met de verkameraadschappelijking een zeer drukbezocht gebied van het bestaan aan het licht heeft gebracht en dat we allemaal wel op enig ogenblik bezweken zijn voor de verleiding daarvan. Het hebben van een opmerkzame geest is nodig om zelfstandig te kunnen blijven denken. Om op beslissende momenten niet te bezwijken voor de lokroep van het groepsdenken. Het lezen van romans kan daarbij misschien helpen. Finkielkraut geeft hiermee een argument om door te gaan met deze columns.
Wie geïnteresseerd is in het boek van Haffner, moet wel een uitgave van 2002 of later lezen. In eerdere uitgaven ontbreken de hoofdstukken 35 tot en met 40 waarin is beschreven hoe het toeging in het kamp waar de referendarissen voor hun afsluitend examen naar toe werden gestuurd. Compleet en niet duur zijn de uitgaven van Deutscher Taschenbuch Verlag (laatste druk 2009) en van Rainbow pockets (laatste druk 2010).