Bleib gesund! Dit is mijn eerste column dit jaar en de lezers mogen deze woorden begrijpen als mijn welgemeende wens voor een voorspoedig 2016. Graag zelfs. De aanleiding was echter een andere. Onder de titel Bleib gesund! zijn brieven van Heere Heeresma (1932-2011) gebundeld en verschenen in de mooie serie privé-domein van De Arbeiderspers. Anton de Goede schreef een voorwoord en de brieven zijn ingeleid en samengesteld door Hein Aalders.
Heeresma was ik al enigszins vergeten, hoewel ik destijds genoten had van boeken als Een dagje naar het strand uit 1962 en Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp uit 1972. Het boek met brieven en ook Een jongen uit plan Zuid ’38-’46, dat ik bij verschijnen had gemist, hebben me verrast. Ik hoop maar dat deze uitgaven de belangstelling voor Heeresma, mocht die zijn verflauwd, nieuw leven inblazen. Ook in zijn brieven blijkt Heeresma een humoristisch schrijver die bovendien prachtig kon mopperen en jennen. In boeken hou ik daar wel van. Het had echter ook een andere kant. Zijn relatie met anderen raakte vaak verstoord. ‘Heeresma en controverse’, schrijft Hein Aalders, ‘gaan altijd samen. Het voordeel van die onverkwikkelijkheden is dat ze mooie brieven opleveren. Want er valt tenminste iets te schrijven, en vaak met hartstocht.’
Achter in het brievenboek staan de vele door Heeresma gebruikte Hebreeuwse en Jiddisje woorden. Alles bij elkaar vult de verklarende woordenlijst meer dan twee bladzijden. Niet alleen beëindigt hij enkele brieven met ‘Bleib gesund’, waaraan de titel van het boek is ontleend, maar ook gebruikt hij enkele malen ‘hob rachmones’, waarvoor in het commentaar achterin wordt verwezen naar een gedicht van Mordechai Gebirtig. Gebirtig schreef overigens ook een gedicht met de beginregel ‘Bleib gesund mein Kraków’. Verder vindt men in de brieven woorden als ‘koved’ en ‘tsores’.
In een ruim aantal brieven laat Heeresma blijken dat hij, zoals hij in 1993 aan Anton de Goede schrijft, al zo’n 30 jaar ‘de Schrift’ bestudeert. Heeresma toont zich een ‘gelovig christen’ die solidair is met de Joden en met Israël. Hij staat, zou men kunnen zeggen, niet ver van Christenen voor Israël. Waar komt dat vandaan, vroeg ik mij af. Laat ik Hein Aalders maar weer citeren: ‘Van het begin af is hij gefascineerd door de joodse religie en cultuur, muziek en denkwijze van joden. Hij verdiept zich in de Talmoed. De studie van de Schrift gaat hand in hand met die van de geschriften van zijn vader. Heeresma spelt diens publicaties in het tijdschrift De flambouw, dat senior zelf had opgericht en bestierde. Hij heeft alle schriftjes met lezingen en preekbeurten zorgvuldig bewaard. De vroeg gestorven Heeresma senior idealiseert hij tot een gedreven voorganger, onafhankelijk denker, die geen vlieg kwaad doet en iedereen van een wijs advies bedient. Het is ook senior die hem op het pad van het jodendom brengt, omdat “aan de joden de woorden Gods zijn toevertrouwd. Bij wie kun je dus beter je oor te luisteren leggen.”’
Heeresma spelt niet alleen de publicaties van Heeresma senior, die tot zijn vroege dood in 1943 godsdienstleraar was, maar bestudeert ook het boek van een zekere K.A. den Breejen, De verborgen God, ‘met een opmerkelijke visie op De Schrift’. Hij verwijst in verschillende brieven naar de door Den Breejen ‘ontwikkelde Schriftvisie’ die hij ‘adembenemend’ noemt. Aan Andreas Burnier stuurt hij het boek in 1991 zelfs op met de aanbeveling: ‘Een kristalhelder stukje Schriftstudie, een broodnuchtere visie op de maar voortdurende jammerklacht waar God toch is, gezien de ellende. En ik denk, al weet ik het natuurlijk nooit zeker, dat jij je er erg goed in zal kunnen vinden. Hoe het zij, graag gedaan.’ Of Andreas Burnier hierop gereageerd heeft, is mij onbekend. Goed mogelijk is bovendien dat zij in verwarring was in hoeverre hier van ironie of van een gemeende aanbeveling sprake was.
Die mogelijke verwarring was, vermoed ik, weggenomen als Andreas Burnier Een jongen uit plan Zuid ’38-’46 had gelezen, maar dat boek was in 1991 nog niet verschenen. Heeresma had dat boek wel al jaren eerder aangekondigd en schreef in 1992 zelfs dat het, toen nog onder de titel Kaddish voor een buurt, ‘in een kluisje van een bank in Parijs lag’. Het zal echter nog tot 2003 duren voordat hij met Anton de Goede een radioprogramma in drie delen zal maken ‘waarin hij voortwandelt in de jaren ’38-’46’, de jaren van ‘het grote verdriet’. Hij voelt zich nu eindelijk in staat zijn jeugdherinneringen daadwerkelijk op te schrijven. Het woord Kaddish laat hij vallen. Anderen hadden het al te vaak gebruikt. In 2005 verschijnen in twee delen Een jongen uit plan Zuid. In 2007 een paperbackuitgave met daarin beide delen. De derde druk is van 2015. Over de omslag van deze paperbackuitgave schreef Heeresma in één van zijn brieven: ‘Let op de verstilling. Niemand op straat of in een portiek en een zee van levenloze ramen. Alleen een boeket van aanwijzingen voor de Wehrmacht.’
G. Philip Mok heeft aan Een jongen uit plan Zuid in het NIW van 13 mei 2005 een lovende recensie gewijd die Hein Aalders in zijn inleiding aanhaalt. Over Heeresma moet Mok hebben geschreven: ‘Hij is een meesterverteller, met een geheel eigen, origineel woordgebruik, met een intense kennis van het Joodse milieu dat hem, zo blijkt, ooit als een warme deken omhuld heeft.’ Een terechte lofprijzing van Mok en Heeresma heeft die zeer gewaardeerd. In het brievenboek staat een brief van Heeresma aan Mok. Als ik goed heb opgelet, is dit de eerste brief met als afsluiting: ‘Bleib gesund!’.
In Een jongen uit plan Zuid geen hilarische anekdotes maar de gevoelige herinneringen aan de jaren van ‘het grote verdriet’, toen zijn vader plotseling overleed en veel Joden uit plan Zuid werden opgepakt en niet meer terugkeerden. Het boek begint met een bijeenkomst in 1938 of 1939 in de Apollohal. Die bijeenkomst is gericht tegen het antisemitisme in Duitsland waar de Joden worden vervolgd en gedeporteerd. Na afloop zegt zijn vader over deze bijeenkomst: ‘Ook dit zet geen zoden aan de dijk. Er is trouwens geen dijk.’ ‘Hij kreeg gelijk,' voegt Heeresma hieraan toe. Dat zet meteen de toon en we lezen gaandeweg meer verhalen over een wijze en integere vader, verhalen die Heeresma een leven lang heeft vastgehouden en gekoesterd. Verbazingwekkend is het enorme geheugen van Heeresma dat hem moet hebben geholpen zijn herinneringen op te schrijven.
Die herinneringen gaan vooral over de Joden die in zijn ouderlijk huis waren ondergedoken en over de Joodse vriendjes en vriendinnetjes die verdwenen en niet meer terugkwamen. Heeresma heeft Een jongen uit plan Zuid geschreven om hen een naam te geven en niet in totale vergetelheid te laten verdwijnen. Laat ik hier dus enkele namen noemen. Bij hem thuis waren ondergedoken: Johan Hiegentlich, rabbijn Silberstein en Käte Schlesinger. Onder de verdwenen en niet meer teruggekomen vriendjes en klasgenoten vinden we Eli, Esther, Mosjé en Judith. Ontroerend is het verhaal over de ondergedoken Rozèlle Raskower voor wie hij op een geheime plaats, verborgen onder een tegel, steeds een boek neerlegt dat zij daar kan ophalen. Totdat het laatste boek dat hij voor haar heeft neergelegd, niet meer wordt opgehaald. ‘Rozèlle verijlt, wordt een schaduw die dunner en dunner wordt. Alleen in mijn geheugen blijft ze. Een schittering waarmee ik wel eens praatte terwijl ik voortging. Maar dat deed ik met alle joodse vriendjes en vriendinnetjes die inmiddels uit- en weggevlakt zijn.’
Mordechai Gebirtig verbindt als het ware het brievenboek met Een jongen uit plan Zuid. In zijn gedicht ‘Bleib gesund mein Kraków’ schildert Gebirtig, zo luidt een samenvatting die ik op internet las, ‘die grausame Vertreibung der Juden aus ihrem Wohngebiet’.