Een verhaal dat veel rondgaat in Israël vertelt dat de Heilige Ark, met daarin de originele tabletten met de Tien Geboden, ooit is meegesmokkeld naar Ethiopië. Ik moet daar iedere keer aan denken als ik Ethiopische Joden zie. Ze hebben hun eigen riten en rituelen, maar toch is alles herkenbaar als Joodse religie.
David is een Ethiopische Jood. Met zijn moeder en drie zusters liep hij drie maanden in de woestijn om naar het verzamelpunt nabij Addis Abeba te komen, waar de Israëlische regering in 1990 in één nacht bijna 12.000 Joodse Ethiopiërs naar Israël vloog. De mars was zwaar. Er waren rovers die de laatste bezittingen van deze arme mensen afnamen en velen, onder anderen zijn moeder, overleefden de tocht niet. Maar ze vlogen naar Israël. En wat David tot vandaag niet zal vergeten is hoe hij, samen met bijna nog 1100 man, op de vloer van een EL AL cargo Jumbo zat, onderweg naar Israël.
Aangekomen in Israël wachtte hun een ontgoocheling: ondanks dat de Staat Israël hen naar ‘huis’ had gebracht, bleken de blanke rabbijnen in Israël een heel andere mening te hebben. Deze Ethiopiërs konden volgens het opperrabbinaat niet Joods zijn en ze werden gedwongen om gijoer, het proces van bekering tot het Joodse geloof, te ondergaan. David was slechts vijf jaar oud en onderging dit proces zonder protest: hij wist niet beter. Zelfs de protesten van oudere Ethiopiërs, noch de protesten van vele burgers in Israël mochten baten.
David en zijn zusjes groeiden op in de Ethiopische gemeenschap bij een tante. Jarenlang woonden ze in stacaravans, maar David begreep al vroeg dat leren hem de kans zou geven iets van zijn leven te maken.
Ook zijn zussen leerden hard. Maar ze bleven zich ervan bewust dat ze anders waren. Niet alleen vanwege hun huidskleur, maar ook omdat, vlak voordat ze allemaal uit Ethiopië vertrokken, missionarissen een kruis op hun voorhoofd hadden getatoeëerd. Uiteraard had dat bijgedragen aan de initiële reacties van de rabbijnen, maar ook was dat een reden voor jarenlang pesten door andere kinderen in hun jeugd.
David ging door en werd officier in het leger. Zijn bijnaam was ‘kruissie’, vanwege de tatoeage, maar David was niet te stoppen. Na het leger werd hij politiek actief en zette hij zich in voor het verbeteren van de levensstijl van de Ethiopiërs in Israël. Ook werd hij betrokken bij het naar Israël brengen van alle Ethiopische Joden die maar wilden.
Onlangs kwam het laatste toestel met deze Joden naar Israël. David stond trots met de minister van absorptie op het vliegveld op ‘zijn mensen’ te wachten. Toen de eersten van de groep uit het vliegtuig kwamen, werd het doodstil. Ook deze groep had schijnbaar een prijs moeten betalen aan de missionarissen, alleen een hogere prijs dan ooit: op hun voorhoofden en soms ook op hun armen, was een brandmerk van een kruis. Dit keer waren er geen rabbijnen die iets wilden zeggen, want dankzij David’s inspanning zijn er nu Ethiopische rabbijnen die alles voor deze groepering verzorgen.
De laatste Joden uit Ethiopië zijn nu thuis. En het maakt ons niet uit hoe ze er uit zien, zeker niet welke tatoeages ze hebben.
Als ze maar thuis zijn.
© Simon Soesan