Eigenlijk vind ik dat iedereen die voor zijn beroep schrijft de morele verplichting heeft elke keer iets nieuws te creëren. Natuurlijk lukt dat niet altijd. Soms werk je een eerder gebruikt idee uit tot iets nieuws, soms populariseer je een wetenschappelijke en daardoor moeilijk toegankelijke tekst tot iets leesbaars en soms besluit je dat je al eens iets over een onderwerp geschreven hebt, maar dat de waarschijnlijkheid dat je huidige lezers daar ooit kennis van genomen hebben, zeer gering is. Op deze column zijn alle drie die omstandigheden van toepassing, maar ze vormen geen van drieën de aanleiding.
De Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam organiseren van 22 augustus tot en met 3 september een Summer School 'In de ban van het boek', waarin ik een college heb gegeven over het oudste handschrift van de Bibliotheca Rosenthaliana, het beroemde Machzor uit Esslingen. Dit feestgebedenboek werd op 12 januari 1290 voltooid door Kalonymos ben Jehoeda in Esslingen aan de Neckar, bij Stuttgart. Ik heb in Studia Rosenthaliana in 1987 en 1991 en in mijn proefschrift in 1993 uitgebreid gepubliceerd over dit handschrift en zelfs op 12 januari 1990 in het NIW het zevenhonderdjarig bestaan van het handschrift gemarkeerd. Het is van alle handschriften in de Bibliotheca Rosenthaliana het handschrift dat ik het beste ken en het verveelt me nooit om de geschiedenis van het handschrift, voor de zoveelste keer, te vertellen. Ook hier niet. Het is gewoon een mooi verhaal.
Het Machzor uit Esslingen bevat religieuze gedichten en gebeden voor de Grote Verzoendag en Soekot en Hosjana Rabba. Het deel in de Rosenthaliana is het tweede deel van het boek en hier digitaal te raadplegen. Het eerste deel bevindt zich in de bibliotheek van de Jewish Theological Seminary in New York en is onlangs eveneens in zijn geheel gedigitaliseerd. In 1990 zijn de twee delen al eens herenigd in de tentoonstelling 'Schrift in Beeld' in het Joods Historisch Museum en er zijn plannen die hereniging binnenkort in New York nog eens over te doen.
De beroemdste bladzijde uit het handschrift is de bladzijde met het colofon waarin de kopiist onder meer de tijd en plaats van vervaardiging heeft opgenomen. Op die bladzijde bevindt zich een aantal inscripties, waaronder een colofon van de man die de klinkertekens heeft aangebracht, een verkoopcontract en een Duits- en Franstalige inscriptie waarin de naam Moses Hertz, Jood in Metz voorkomt.
Hier wil ik stilstaan bij een andere inscriptie, in een achttiende-eeuws geheimschrift, dat ik 23 jaar geleden heb ontcijferd en sindsdien aan vele honderden mensen heb uitgelegd.
De sleutel tot de ontcijfering van het geheimschrift zit rechts onderin. Daar is een uit elkaar gehaald boter-kaas-en-eieren diagram getekend, dat in de literatuur over niet-Joodse geheimschriften ook voorkomt. Daar wordt het gebruikt in een geheimschrift dat geliefd was in kringen van Vrijmetselaars, in een combinatie met kruizen, waarvan de delen net als de delen van het boter-kaas-en-eieren diagram een letter van het alfabet bevatten.
Wie een 'e' wil schrijven, schrijft een vierkant blokje, namelijk het vakje van het uit elkaar gehaalde diagram waarin de 'e' staat en zet boven dat blokje één punt, omdat de letter in het eerste diagram voorkomt. Wie een 'w' wil schrijven, schrijft een grote letter 'V', of een driehoek op zijn punt met een open bovenkant, met daarboven twee punten, omdat de letter in het tweede diagram voorkomt.
Wanneer we nu kijken naar het geheimschrift in het Machzor uit Esslingen, dan valt op dat de driehoeken ontbreken. Ook valt op dat veel tekens drie puntjes hebben. Het ligt voor de hand in een Hebreeuws handschrift aan een Hebreeuwse variant van het Vrijmetselaarsgeheimschrift te denken. Maar het Hebreeuwse alfabet heeft maar tweeëntwintig letters, wat betekent dat er bij 3 x 9 plaatsen maar vier letters plaats zouden hebben in het derde boter-kaas-en-eieren diagram. Dat die vier letters zo vaak zouden voorkomen in zo’n klein tekstje is onwaarschijnlijk. Als je nu ook aanneemt dat de tekst van rechts naar links gelezen moet worden, dan valt het vervolgens op dat veel van die tekens met drie punten zich aan het einde van woorden bevinden. Daar ligt de sleutel. Het Hebreeuwse alfabet kent ook vijf letters die aan het eind van het woord een afwijkende vorm hebben. Die vijf slotletters passen precies in het derde diagram. Hiermee ontstaat de volgende reeks.
Als we de inscriptie nu met diagram erbij lezen, komt de volgende tekst tevoorschijn:
'Moses, zoon van Naftali Hertz van gezegende nagedachtenis uit Hildesheim bij Hannover.'
Toevallig weten we wie deze Moses ben Naftali Hertz is, want hij is een voorvader van Heinrich Hertz aan wie we onze megahertzen ‘te danken’ hebben. Blijkbaar is hij van Hildesheim, waar hij vandaan kwam, naar Metz vertrokken, waar het handschrift zich waarschijnlijk tot in de twintigste eeuw heeft bevonden. De eerder genoemde tweetalige, Duitse en Franse, inscriptie noemt ook de naam van Moses Hertz en is misschien een aantekening van de postmeester die het stuk van Hildesheim naar Metz heeft verscheept, maar dat zullen we nooit zeker weten. Ook blijft onduidelijk of er een speciale reden is dat Moses Hertz zijn naam in geheimschrift in het handschrift heeft opgenomen of dat het gewoon een interessant spelletje was. We weten wel dat Joden in de achttiende eeuw niet toegelaten werden tot de Vrijmetselarij, maar dat heeft Moses Hertz er blijkbaar niet van weerhouden het geheimschrift aan het Hebreeuws aan te passen. En ik zal me er niet van laten weerhouden het verhaal over dit geheimschrift keer op keer te vertellen.